In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de geldigheid van een volmacht tot procesvertegenwoordiging en de intrekking van een beroep. De heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 542.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting. Belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure is er onduidelijkheid ontstaan over de intrekking van het beroep door de gemachtigde. De rechtbank ontving een intrekkingsbrief, maar ook een fax van belanghebbende waarin zij aangaf het beroep te willen handhaven. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten tijde van de ontvangst van de intrekking niet op de hoogte was van de herroeping van de volmacht. Hierdoor moest de rechtbank uitgaan van de geldigheid van de volmacht. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, omdat deze uitspraak was gedaan op een ingetrokken beroep. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.