Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
in conventie[appellant] , mede in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] , veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 6.349,69. Ook heeft de rechtbank [appellant] verboden om vanaf de dag van betekening van het vonnis zonder toestemming van [geïntimeerde] contact te zoeken met [geïntimeerde] , in de ruimste zin des woords, waaronder in ieder geval begrepen schriftelijk, lijfelijk dan wel telefonisch contact of internetcontact, behoudens voor zover nodig om tot de afgifte/overdracht van de auto, Renault Clio, kenteken [00-YY-YY] , te geraken en verboden om beledigende/lasterlijke publicaties over [geïntimeerde] te publiceren, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding van deze verboden tot een maximum van
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Voorts heeft de uitvaartverzorger als schuldeiser verhaal op de goederen van de nalatenschap (artikel 4:184 BW).
Bij deze wettelijke bepalingen kan aansluiting worden gevonden voor het oordeel dat in de omstandigheden van dit geval (zie overweging 5.5) op [appellant] als vereffenaar wél een verbintenis rust om de begrafeniskosten te vergoeden aan [geïntimeerde] . Hoewel een dergelijke verbintenis niet rechtstreeks voortvloeit uit artikel 4:7 BW, vloeit deze in dit geval wel voort uit het stelsel van de wet en de wel in de wet geregelde gevallen (artikel 6:1 BW).
[appellant] heeft niet gesteld dat de door [geïntimeerde] gemaakte kosten niet met de omstandigheden van erflaatster in overeenstemming zijn, zodat [geïntimeerde] het uit artikel 4:7 lid 1 onder b BW voortvloeiende verhaalsrecht toekomt voor het volledige bedrag van de door hem betaalde kosten. [geïntimeerde] kan daarom die kosten, op grond van het bepaalde in artikel 4:184 lid 1 BW, in ieder geval op de goederen van de nalatenschap verhalen.
6.De slotsom
7.De beslissing
19 november 2019, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zullen worden vastgesteld;