ECLI:NL:GHARL:2019:9635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
200.256.509/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot erkenning van minderjarigen door de vader in het kader van familierechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van twee minderjarigen door hun vader. De vrouw, die de moeder van de kinderen is, had in eerste aanleg verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van de kinderen door de man, maar dit verzoek was door de rechtbank toegewezen. De vrouw ging in hoger beroep en voerde vier grieven aan, waarbij zij de rechtbank verzocht de eerdere beschikking te vernietigen en de erkenning door de man af te wijzen. De man verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarigen ook zijn gehoord. De kinderen gaven aan dat zij geen contact met hun vader willen en dat erkenning voor hen niet nodig is. Het hof heeft echter overwogen dat de erkenning van de kinderen door de man in het belang van hun identiteitsontwikkeling is en dat de erkenning niet automatisch leidt tot een verstoring van de relatie tussen de vrouw en de kinderen. Het hof heeft de belangen van alle betrokkenen afgewogen en geconcludeerd dat er geen reëel risico is dat de erkenning de vrouw in een onevenwichtige psychische toestand zou brengen of de kinderen zou schaden in hun ontwikkeling.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het de grieven van de vrouw heeft verworpen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van erkenning in het familierecht en de noodzaak om de afstamming van de kinderen juridisch vast te leggen, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.256.509/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/162595/FA RK 18-1013)
beschikking van 5 november 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver te Hoorn,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Poiesz-de Vries te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de curator],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te [C] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 maart 2019;
- het verweerschrift van de man met productie(s);
- het verweerschrift van de bijzondere curator
- een beschikking van dit hof van 28 maart 2019 waarbij de bijzondere curator is benoemd;
- een brief van mr. Klaver van 1 april 2019 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 8 april 2019;
- een journaalbericht van mr. Klaver van 7 juni 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 24 juni 2019 met als bijlage het raadsrapport van 21 juni 2019;
- een journaalbericht van mr. Poiesz-de Vries van 4 juli 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man, bijgestaan door zijn advocaat, de bijzondere curator en namens de raad de heer [D] . De advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.
2.3
Op 13 augustus 2019 zijn [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) verschenen en buiten aanwezigheid van partijen door het hof gehoord. Bij journaalbericht van 12 september 2019 heeft mr. Poiesz-de Vries en bij brief van 11 september 2019 heeft de bijzondere curator op de door het hof aan partijen gestuurde verslagen van de kindgesprekken gereageerd. Mr. Klaver heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op de verslagen te reageren.

3.De feiten

Uit de -inmiddels verbroken- affectieve relatie van de man en de vrouw zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2007;
- [de minderjarige2] , [in] 2009;
De vrouw oefent het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de erkenning van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de man.
Bij de bestreden beschikking van 16 januari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend. Daarnaast heeft de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie bepaald op € 126,- per kind per maand en iedere verdere beslissing over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 januari 2019. Deze grieven zien op de vervangende toestemming tot erkenning. De vrouw verzoekt de beschikking te vernietigen en primair alsnog het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen, subsidiair de beslissing op het dat verzoek van de man niet eerder te nemen dan na een onderzoek van de raad naar de risico’s van de erkenning voor de kinderen.
4.3
De man voert verweer en verzoekt primair de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair de verzoeken van de vrouw af te wijzen, en de beschikking te bekrachtigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4
De bijzondere curator voert verweer en verzoekt de beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de man [de minderjarige1] en [de minderjarige2] slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de vrouw. In geval de toestemming van de vrouw tot erkenning door de verwekker ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 BW op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen deze toestemming door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
5.2
Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist over het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de man en maakt deze overwegingen en beslissing - na eigen onderzoek - tot de zijne.
Het hof overweegt verder als volgt.
5.3
De vrouw heeft geklaagd over het feit dat de rechtbank het raadsrapport niet heeft afgewacht. Anders dan in de procedure bij de rechtbank is er inmiddels wel een raadsrapport, waar het hof kennis van heeft genomen. Ook is ter zitting advies gegeven door de raad. De vrouw heeft bij de raad verteld dat [de minderjarige1] nieuwsgierig is geweest naar de man en ook dat [de minderjarige2] naar haar vader heeft gevraagd. De raad heeft ter zitting van het hof laten weten dat de kinderen het voor hun identiteitsontwikkeling nodig hebben om de man te leren kennen en dat erkenning daar ook aan bijdraagt. Het hof ziet overigens geen redenen voor een (nader) onderzoek van de raad naar de gevolgen van de erkenning voor de kinderen, mede gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting en het daar gegeven advies van de raad.
5.4
Ook de bijzondere curator acht de erkenning door de man in het belang van de kinderen. De vrouw heeft weliswaar aangevoerd dat de bijzondere curator de kinderen niet heeft gehoord, en evenmin heeft gesproken met het weekendpleeggezin waar de kinderen regelmatig verblijven, maar de raad heeft dat wel gedaan en de uitkomsten van die gesprekken zijn door de raad in het rapport vermeld. Het hof heeft de kinderen eveneens gehoord. De kinderen geven aan dat de erkenning voor hen niet hoeft, dat ze bijna niets van de man weten en dat hij niet als vader voelt. Dat wijst er niet zozeer op dat erkenning hun belangen schaadt, maar op (emotionele) afstand tussen de kinderen en de man.
5.5
De erkenning brengt volgens de vrouw schade toe aan een ongestoorde verhouding tussen haar en de kinderen. Zij voert daarbij aan dat het haar al grote moeite kost om geestelijk sterk en overeind te blijven en de kinderen een stabiel opvoedingsklimaat te bieden, zonder de extra last van de erkenning. De vrouw wijst op het verleden tussen haar en de man. Ter zitting van het hof heeft de vrouw aangegeven dat ze niet wil dat de man de kinderen erkent omdat hij niet geschikt is als vader.
Uit de stukken blijkt dat de man ten tijde van het samenwonen van de ouders – nu (bijna) tien jaar geleden – agressief naar de vrouw is geweest en zich bij herhaling heeft misdragen. Uit de stukken maakt het hof op dat de kinderen in 2010 onder toezicht zijn gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling, mede als gevolg van het getuige zijn geweest van het huiselijk geweld. De vrouw wijst op de rapportages van Jeugdhulp Friesland die blijk geven van grote zorgen en risico’s bij de kinderen. Niet in geschil is dat de kinderen psychologische zorg hebben (gehad). De vrouw heeft al jaren hulp bij de opvoeding van de kinderen. Dat er sprake is van een verzwaarde opvoedingssituatie voor de vrouw, is niet bestreden door de man. De (weekend)pleegouders hebben tegenover de raad aangegeven dat de vrouw veel stress ervaart als er spanningen zijn, zoals bijvoorbeeld door de rechtszaak. Dat het bij de vrouw thuis niet altijd goed loopt zien ze terug in het gedrag van de kinderen. Uit de stukken volgt verder dat de oudere halfzus van de kinderen last heeft van de spanningen van de vrouw en dat zij daarom eerder dit jaar bij haar vader is gaan wonen.
Echter, ook in geval van een verzwaarde opvoedingssituatie leidt een erkenning door de man er niet automatisch toe dat de verhouding tussen de vrouw en de kinderen in zodanige mate wordt verstoord dat de vrouw niet langer een stabiel en adequaat opvoedingsklimaat aan hen kan bieden.
5.6
Het hof acht aannemelijk dat de -bij de rechtbank voorliggende- verzoeken van de man om met samen met de vrouw met het gezag te worden belast en om een zorg- en contactregeling vast te stellen stress geven en van invloed kunnen zijn op de draagkracht en draaglast van de vrouw. De vrouw heeft weerstand tegen beide verzoeken en ook de kinderen hebben volgens haar geen behoefte aan contact dan wel willen geen contact. Dat is echter onvoldoende om het verzoek tot vervangende toestemming om de kinderen te erkennen af te wijzen. De erkenning legt uitsluitend de afstamming vast en de wens tot gezamenlijk gezag en/of omgang staat daar los van. Ook als het verzoek van de man tot erkenning wordt afgewezen, kan de man om omgang verzoeken. Verder bevat het verlenen van vervangende toestemming aan de man om de kinderen te erkennen geen oordeel over het verkrijgen van gezag of het vaststellen van een omgangsregeling en loopt dus niet daarop vooruit. Daarvoor gelden andere beoordelingscriteria.
5.7
De vrouw stelt dat ze -zo begrijpt het hof- door het verzoek van de man tot vervangende toestemming om de kinderen te erkennen een negatieve weerslag ervaart en een psycholoog heeft ingeschakeld. Daarvan heeft de vrouw evenwel geen stukken in het geding gebracht, zodat het hof dit niet kan meewegen in het oordeel. Het gebiedsteam heeft blijkens het raadsrapport van 21 juni 2019 aangegeven dat er momenteel geen hulp is ingezet en dat naar aanleiding van de vraag welke hulp de vrouw nodig heeft, is geantwoord door de vrouw dat het verzoek van de man om contact met de kinderen vragen en onzekerheid en daardoor stress oproept en dat zij daarin duidelijkheid nodig hebben. Uit de stukken volgt dat de vrouw bij de praktijkondersteuner is geweest vanwege spanningen over de rechtszaak. Uit die feiten blijkt niet dat de door de rechtbank verleende toestemming tot erkenning van invloed is (geweest) op de klachten van de vrouw en/of daar hulp voor nodig is. De vrouw heeft ook niet uitgelegd hoe de erkenning van invloed is/zal zijn op haar relatie met de kinderen. Het hof heeft dan ook onvoldoende aanwijzingen dat de zorgen over/risico’s in de opvoedingssituatie (teveel) toenemen als de man de kinderen erkent. Aldus is niet voldoende aangetoond dat er een reëel risico is dat de vrouw door de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is de kinderen het nodige stabiele opvoedingsklimaat te geven die ze nodig hebben of dat de erkenning de kinderen zal belemmeren in hun sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling.
Uitleg voor de kinderen
5.8
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben met één van de rechters van het hof gesproken over de vraag of hun vader van de rechter toestemming mag krijgen om hen te erkennen. Zij hebben in dit gesprek verteld dat ze al lange tijd geen contact met hun vader hebben en niet echt herinneringen aan hem hebben. Hij voelt voor hen niet als vader en die erkenning hoeft voor hen niet. Ze willen ook geen contact met hun vader. Ze merken aan de reacties van hun moeder dat zij erkenning niet leuk vindt. Dat vinden zij dan weer niet fijn voor hun moeder. Verder hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verteld dat het goed met hen gaat, thuis en op school en in hun weekend pleeggezin. Het hof heeft in een rapport van de raad voor de kinderbescherming (de raad) gelezen hoe het met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gaat, hoe het thuis gaat en dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de raad ook het een en ander hebben verteld.
Het hof vindt, ook al zeggen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat erkenning voor hen niet hoeft, dat hun vader toch die erkenning moet kunnen doen. Het hof beslist dus hetzelfde als de rechtbank heeft gedaan. De vader van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is nu eenmaal hun echte (biologische) vader. Het is zoals het is. En het is logisch dat dit dan ook officieel op papier komt te staan bij de gemeente. Dit is zoals meestal ook door rechters wordt beslist. Alleen in heel bijzondere situaties beslissen rechters wel eens anders. Zo’n bijzondere situatie is er hier volgens het hof niet. Het hof heeft het idee dat bij de moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook speelt dat ze bang is dat er contact moet komen met de vader of dat de vader ook wil mee beslissen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] via gezamenlijk gezag. Maar dat staat allemaal los van de erkenning dat de vader de vader is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 5 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.