ECLI:NL:GHARL:2019:9639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
200.257.942/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgregeling tussen vader en kind na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, vroeg om een zorgregeling waarbij hij eenmaal per maand contact met zijn kind zou hebben. De moeder van het kind verzocht de rechtbank om de verzoeken van de vader af te wijzen en voerde aan dat de vader geen belangstelling voor het kind had getoond. De minderjarige, geboren in 2004, heeft in een verhoor aangegeven geen contact met zijn vader te willen, omdat hij teleurgesteld is in de vader en bang is voor nieuwe teleurstellingen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de zorgregeling was afgewezen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het rapport van de raad voor de kinderbescherming, de mening van de minderjarige en de omstandigheden van de zaak. Het hof concludeert dat omgang met de vader in strijd is met de belangen van het kind, dat al veel onrust heeft meegemaakt na de scheiding van de ouders. De vader heeft niet voldoende betrokkenheid getoond en heeft geen enkele reactie gegeven op pogingen van de moeder om contact te onderhouden. Het hof heeft de vader de mogelijkheid gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen als hij zijn betrokkenheid kan aantonen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.942/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/157843 / FA RK 17-1514)
beschikking van 7 november 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.E. Swart te Roosendaal,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.H. Jansen te Groningen.

1.1. De procedure bij de rechtbank

In het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2019, met bovengenoemd zaaknummer, staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen.

2.De procedure bij het gerechtshof

2.1
Het gerechtshof (hierna: het hof) heeft de volgende stukken gekregen van partijen:
- het beroepschrift met productie(s), ontvangen op 15 april 2019;
- het verweerschrift;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 30 april 2019;
- een journaalbericht van mr. Swart van 27 mei 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jansen van 22 oktober 2019.
2.2
Op 29 oktober 2019 is [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2004, naar het hof gekomen en heeft aan één van de raadsheren verteld wat zijn mening is over de zaak.
2.3
Het hof heeft de zaak behandeld tijdens zijn zitting in Leeuwarden op
29 oktober 2019. Bij die zitting waren:
- de moeder met haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- mevrouw [C] namens de raad.
De vader was niet op de zitting. De reden hiervan is niet bekend. Hij was volgens zijn advocaat wel op de hoogte van de zitting.

3.Wat in hoger beroep vaststaat

3.1
Uit het (in 2013) door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders is [de minderjarige] geboren, over wie zij samen het gezag hebben.
3.2
[de minderjarige] heeft tussen eind 2006, het moment dat zijn ouders feitelijk uit elkaar zijn gegaan, en 2015 bij zijn grootmoeder (moeder moederszijde) in Polen gewoond. Sinds 2015 woont hij bij zijn moeder en haar partner.
3.3
De vader heeft de rechtbank op 7 november 2017 onder andere gevraagd te bepalen dat er contact tussen de vader en [de minderjarige] zal zijn eenmaal per maand een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur en de helft van de feestdagen en vakanties waaronder drie weken in de zomervakantie, en eens per week belcontact op een door de rechtbank vast te stellen dag.
3.4
De moeder heeft verweer gevoerd en de rechtbank gevraagd de verzoeken van de vader af te wijzen. Voor het geval de rechtbank wel een zorgregeling wil vaststellen heeft de vrouw gevraagd de contacten begeleid te laten plaatsvinden en deze pas vast te stellen na onderzoek en advies van de raad.
3.5
Bij tussenbeschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank de raad gevraagd onder andere te onderzoeken, welke zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] het meest in zijn belang is en de rechtbank hierover een verslag en advies te sturen en ieder geval te berichten over de voortgang van het onderzoek, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
De raad heeft zijn onderzoek vastgelegd in zijn rapport van 10 september 2018.

4.Waar het in hoger beroep over gaat

4.1
Het gaat in deze zaak erover of er een zorgregeling, ook wel contactregeling genoemd, tussen de vader en [de minderjarige] moet zijn. In de uitspraak van 22 januari 2019 is de door de vader gevraagde zorgregeling door de rechtbank afgewezen.
4.2
De vader heeft zes redenen, grieven genoemd, aangevoerd waarom hij in hoger beroep is gekomen van die uitspraak over de zorgregeling. De vader vraagt het hof die uitspraak te vernietigen, voor zover deze betrekking heeft op het vaststellen van een zorgregeling, en (alsnog) het volgende te beslissen:
Als eerstehet verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen toe te wijzen en te bepalen dat er omgang tussen [de minderjarige] en de vader zal plaatsvinden eenmaal per maand een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur en de helft van de feestdagen en vakanties waaronder drie weken in de zomervakantie, en eenmaal per week belcontact op een door het hof vast te stellen dag,
dan wel een zodanige regeling vast te stellen die het hof juist acht.
In het geval dat het hof geen zorgregeling wil vaststellen vraagt de maneerst proefcontacten te laten houden dan wel partijen door te sturen naar mediation dan wel naar een organisatie voor intensieve oudergesprekken, dan wel een zodanige maatregel die het hof juist acht en vervolgens de zaak voor het overige aan te houden totdat er een verslag van de desbetreffende organisatie ligt en dan een beslissing te nemen over de hiervoor als eerste verzochte zorgregeling, uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de vader af te wijzen.
De mening van [de minderjarige]
4.4
heeft verteld dat hij geen enkel contact met zijn vader wil. Hij heeft zijn vader voor het laatst in 2015 gezien. Hij vond dit geen fijn bezoek. Het was er niet leuk, en saai. Hij vindt het niet goed van de vader dat hij geen belangstelling voor hem liet zien. Nooit vroeg hij hoe het ging, nooit stuurde hij eens een kaartje of zo met zijn verjaardag of met kerst. [de minderjarige] voelt dit als teleurstelling. Hij is bang voor nieuwe teleurstellingen door zijn vader in de toekomst. [de minderjarige] heeft het fijn thuis bij zijn moeder en op school, het gaat goed met hem en hij is helemaal gewend aan het wonen in Nederland. De partner van zijn moeder beschouwt hij als zijn vader. In zijn omgeving weten ze ook niet anders dan dat deze man zijn vader is. [de minderjarige] wil geen veranderingen meer in zijn leven en wil rust. Het is zijn eigen mening en niet die van zijn moeder. Van zijn moeder mag hij best contact met zijn biologische vader.
Wat in de wet staat en wat de Hoge Raad over omgang van kinderen met de ouders heeft gezegd
4.5
- In artikel 1:253a lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen (een beslissing over een kind waar ouders het niet over eens zijn) over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd.
In het geval van een geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter een regeling vaststellen over wie van de ouders wanneer de zorg- en opvoedingstaken vervult. De rechter kan ook een tijdelijk verbod opleggen aan een ouder om met het kind contact te hebben, net als in artikel 377a lid 3 BW.
- In artikel 377a lid 1 BW staat dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders. De rechter ontzegt het recht op omgang alleen wanneer er sprake is van één van de volgende redenen:
a. omgang zou ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
b. de ouder is kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot omgang
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, heeft bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder doen blijken
d. omgang is anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van het kind.
- In artikel 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind staat dat de Staten die partij zijn, het recht eerbiedigen van het kind dat van een ouder is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
- In artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
- De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) gezegd dat de rechter zich zoveel mogelijk moet inspannen om het recht op 'family life' tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Daarvoor kan de rechter partijen met hun instemming verwijzen naar mediation of een onderzoek door de raad laten uitvoeren of forensische mediation opdragen.
- In zijn uitspraak van 27 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG5045 ) heeft de Hoge Raad gezegd dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van tijdelijke aard is, in die zin dat een ouder wiens verzoek is afgewezen bij wijziging van omstandigheden, maar in elk geval na verloop van een jaar, opnieuw naar de rechter kan gaan met het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het rapport van de raad, met de mening van [de minderjarige] en met wat op de zitting is besproken. [de minderjarige] heeft bij zijn verhoor ernstige bezwaren aangevoerd waarom hij geen contact met zijn vader wil. Dat is een reden waarom de rechter de gevraagde zorgregeling kan afwijzen. [de minderjarige] heeft zowel bij de raad als bij het hof de indruk gemaakt dat het zijn eigen mening is en dat hij niet contact met zijn vader afhoudt om zijn moeder een plezier te doen. Het hof krijgt ook niet van de moeder de indruk dat zij contacten tussen de vader en [de minderjarige] frustreert. Integendeel, zij heeft de laatste ontmoeting tussen de vader en [de minderjarige] gestimuleerd en geregeld. Daarnaast vindt het hof dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft al veel onrust en veranderingen in zijn leven meegemaakt. Na de scheiding van zijn ouders heeft hij een tijd bij zijn grootouders in Polen gewoond. Nu woont hij sinds een aantal jaren in Nederland bij zijn moeder en haar partner en heeft hij zijn draai gevonden. Van zijn vader verwacht [de minderjarige] niets meer; hij is te lang in hem teleurgesteld. De vader heeft blijkbaar niet voldoende zijn best gedaan een door de moeder van [de minderjarige] geregelde ontmoeting leuk voor [de minderjarige] te maken. De vader heeft niet ontkend dat hij niets heeft laten zien aan [de minderjarige] waaruit [de minderjarige] kan afleiden dat er door zijn vader van hem gehouden wordt en dat zijn vader belangstelling en zorg voor hem heeft. Na de uitspraak van de rechtbank heeft de moeder geregeld informatie en foto's van [de minderjarige] opgestuurd naar de vader maar daar is geen enkele reactie op gekomen. Ook geen verjaardagskaart. Op de zitting heeft de advocaat van de vader verteld dat de vader vindt dat er eerst een contact moet zijn en dat hij dan wel wat van zich laat horen. Maar zo werkt het niet bij kinderen. Zij willen zien of horen van ouders dat er om hen gegeven wordt. De vader had er dan ook goed aan gedaan om betrokkenheid richting [de minderjarige] te tonen door hem bijvoorbeeld regelmatig kaartjes te sturen. Los hiervan kan het hof de angst van [de minderjarige] om (weer) teleurgesteld te raken begrijpen, want de vader laat door zijn houding en gedrag zien dat hij het voortdurend laat afweten. Hij is op de zittingen bij de rechtbank niet gekomen, bij het onderzoek door de raad bleek dat er moeilijk afspraken met hem waren te maken en hij meermaals afspraken afzegde en op de zitting van het hof was hij er, zonder bericht van afmelding, ook niet. Een vastgelegde zorgregeling maar ook proefcontacten houden een groot risico in dat dit niet wordt nagekomen door de vader, wat voor [de minderjarige] schadelijk is en zijn inmiddels stabiele leven verstoort.
5.2
De door de vader voorgestelde mediation of oudergesprekken zal het hof ook afwijzen. De moeder heeft geen vertrouwen (meer) in de vader en is niet bereid mee te werken aan mediation, wat daarvoor wel noodzakelijk is. Ook overigens ziet het hof op dit moment geen mogelijkheden om omgang tussen de vader en [de minderjarige] te bevorderen. De vader is aan zet en kan in de toekomst laten zien aan [de minderjarige] dat hij er wel voor hem wil zijn als vader.
Wanneer hij kan aantonen dat hierin een positieve verandering is gekomen kan hij op een later moment in de toekomst een nieuw verzoek doen.
5.3
Gelet op wat hierboven geschreven is zal het hof de volgende beslissing nemen:

6.De beslissing

Het hof, beslissend in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
22 januari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 7 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.