Het hof vindt het te vroeg om de uithuisplaatsing - en daarmee ook de ondertoezichtstelling - van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen. Het hof sluit echter ook niet uit dat [de minderjarige2] (bijna 14 jaar) en [de minderjarige3] (11 jaar), ook al wonen zij al 3,5 jaar bij hun pleegmoeders, bij de moeder terug zullen kunnen komen. Het hof neemt daarbij de positieve ontwikkeling die de moeder doormaakt in aanmerking in combinatie met het feit dat de moeder en de pleegmoeders, gelet op de (inmiddels) goede verhoudingen tussen hen, regelmatig contact met elkaar hebben, alsmede de regelmatige contacten tussen de moeder en de kinderen. Het zijn geen gescheiden werelden.
Op dit moment zit de moeder echter nog midden in een traject naar verdere verzelfstandiging (werk, wonen, opvoeden). Het is nu ook nog niet te voorspellen of zij dat traject zo positief zal afronden zoals zij zelf en de [D] nu voor ogen hebben. Er zal nog heel veel op haar af komen. Gelet daarop en gelet op het feit dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] al teveel onrust en onzekerheden in hun leven hebben meegemaakt, vindt het hof dat de positie van deze jongens de komende periode door middel van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing moet worden veiliggesteld in hun pleeggezinnen, waar ze rust en stabiliteit ervaren en een positieve ontwikkeling doormaken. De zekerheid van hun huidige opvoedsituaties kan pas worden opgegeven als daar de zekerheid van een andere toereikende opvoedsituatie, die van de moeder, voor in de plaats kan komen. Of die opvoedsituatie te zijner tijd toereikend zal zijn voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is nu nog niet zeker.
Het hof twijfelt niet aan de oprechtheid van de moeder ten aanzien van haar stelling dat ze, als er geen machtiging tot uithuisplaatsing zou zijn, [de minderjarige2] en [de minderjarige3] niet meteen zal ophalen en zal wachten totdat haar eigen (woon)situatie op orde is, maar het feit dat nog niet duidelijk is of de moeder zo ver komt in combinatie met de vaststaande onzekerheden en instabiliteit rond de opvoedsituatie in het verleden, maakt dat het hof vindt dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een stevige - en voor hun duidelijke - basis moeten houden (in de pleeggezinnen met een machtiging tot uithuisplaatsing) in de periode dat de moeder nog door moet groeien. Dat zal zeker nog tot 24 januari 2020, de einddatum van de lopende maatregelen, het geval zijn.
De [D] is weliswaar van mening dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (op termijn) bij de moeder zullen kunnen terugkeren, maar zij zijn er niet specifiek voor deze jongens, wel voor de moeder en [de minderjarige1] en in zoverre is het belang van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met alleen de betrokkenheid van de [D] naar het oordeel van het hof onvoldoende gewaarborgd. Nog afgezien van het feit dat de [D] met dit standpunt een voorschot neemt op het eindstation van de ontwikkeling van de moeder, terwijl dat echt nog niet binnen handbereik ligt.