ECLI:NL:GHARL:2019:9701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
200.242.135
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekortkoming in levering van bedrijfsbus en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Schouten Doetinchem B.V. en Vobra Rioolreiniging B.V. over de levering van een bedrijfsbus en de daaruit voortvloeiende schade. Vobra had een Iveco Daily gekocht van Schouten, met de bedoeling om daarin een rioolreinigingsmachine in te bouwen. Schouten was zich ervan bewust dat Vobra een mechanische PTO nodig had voor de machine, maar heeft te laat geïnformeerd dat dit technisch niet mogelijk was met de automaat van de Iveco. Vobra heeft hierdoor extra kosten moeten maken voor een nieuwe rioolreinigingsmachine en heeft een deel van de koopprijs in depot gestort. De rechtbank heeft Schouten aansprakelijk gesteld voor de tekortkoming en schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de aansprakelijkheid van Schouten bevestigd, maar de schadevergoeding aangepast. Het hof oordeelt dat Vobra niet voldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door de revisie van de oude machine en dat de kosten voor de nieuwe machine niet volledig vergoed kunnen worden. Uiteindelijk wordt een schadevergoeding van € 5.104,66 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.242.135
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 325966)
arrest van 12 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Schouten Doetinchem B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Schouten,
advocaat: mr. H.T.J. Janssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vobra Rioolreiniging B.V.,
gevestigd te Groenlo, gemeente Oost Gelre,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna: Vobra,
advocaat: mr. M Samsen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 augustus 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 5 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis van 28 maart 2018 (hierna: het vonnis).

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Vobra heeft een Iveco Daily met Hi-matic automaat gekocht van Schouten. Schouten wist dat het de bedoeling van Vobra was om in die bedrijfsbus een rioolreinigingsmachine in te bouwen die tot dan toe was ingebouwd in een Renault Mascot van Vobra. Dat betrof een door een mechanische PTO (power take off) aangedreven rioolreinigingsmachine. Vobra zou de rioolreinigingsmachine uit de Renault laten uitbouwen, laten reviseren en vervolgens in de van Schouten gekochte Iveco Daily laten plaatsen. Schouten zou voor de opbouw van de PTO zorgen.
Nadat Vobra de rioolreinigingsmachine had laten uitbouwen en reviseren en Schouten de PTO had laten opbouwen, heeft Schouten aan Vobra laten weten dat (zij er te laat is achter gekomen dat) op de Hi-matic automaat geen mechanische PTO geplaatst kan worden, terwijl alleen een mechanische PTO het voor aandrijving van de rioolreinigingsmachine benodigde vermogen kan leveren. Vobra heeft vervolgens een nieuwe rioolreinigingsmachine met eigen krachtbron aangeschaft en die in de Iveco Daily laten plaatsen. Vobra heeft in overleg met Schouten de helft van de koopprijs aan Schouten betaald en de andere helft in depot gestort op de derdengeldrekening van haar advocaat.
3.2
De rechtbank heeft in conventie, op vordering van Vobra, voor recht verklaard dat Schouten is tekortgekomen in de nakoming van de tussen partijen gesloten verbintenis tot levering van de bedrijfsbus en Schouten veroordeeld tot betaling van schadevergoeding van € 24.438,36, vermeerderd met rente en proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank, op vordering van Schouten, Vobra veroordeeld tot betaling van € 25.900,05 aan Schouten (zijnde de in depot gehouden helft van de koopprijs), vermeerderd met rente en proceskosten. Zowel het principale als het incidentele hoger beroep zijn slechts gericht tegen het vonnis in conventie.
3.3
Schouten heeft in haar eerste grief van het principale hoger beroep opgemerkt dat zij onder meer opkomt tegen de door de rechtbank vastgestelde aansprakelijkheid voor het niet leveren van de overeengekomen bedrijfsbus. Die grief slaagt voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat Schouten Vobra een bedrijfsbus had moeten leveren met een automatische versnellingsbak en een PTO met voldoende vermogen voor de in te bouwen gereviseerde rioolreinigingsmachine. Schouten zou geen PTO leveren maar de oude laten opbouwen. Schouten heeft terecht aangevoerd dat (tussen partijen vaststaat dat) het inbouwen van een PTO met voldoende vermogen technisch onmogelijk was. Dat neemt niet weg dat Schouten wel toerekenbaar tekortgeschoten is in het tijdig informeren van Vobra over die technische onmogelijkheid. Tegen het in de overwegingen van de rechtbank besloten liggende oordeel dat Vobra hiervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn, richt de grief van Schouten zich ook niet (voldoende duidelijk). Daarbij merkt het hof nog op dat ook uit de verklaring van [vestigingsdirecteur] (vestigingsdirecteur van Schouten) ter comparitie van partijen in hoger beroep naar voren komt dat Schouten toerekenbaar tekort is geschoten in het tijdig melden van de onmogelijkheid om de uit de Renault gehaalde, door een mechanische PTO aangedreven rioolreinigingsmachine goed te laten functioneren in een bedrijfsbus met automatische versnellingsbak. [vestigingsdirecteur] heeft immers verklaard dat zowel hijzelf als mevrouw [medewerker van Schouten Doetichem B.V.] (van Schouten) wisten dat bij een automaat maar één type PTO past, de hydraulische PTO, welke minder vermogen kan overbrengen dan een mechanische PTO (die alleen op een handgeschakelde versnellingsbak past) en dat het volgens hem is misgegaan omdat zij niet helder hadden hoeveel vermogen Vobra nodig had voor de rioolreinigingsmachine. Hij had daar naar eigen zeggen dieper op door moeten vragen. Het hof houdt Schouten dan ook aansprakelijk voor de gevolgen van het niet tijdig informeren van Vobra.
3.4
Voordat het hof ingaat op het deel van Schoutens eerste grief dat ziet op de toegewezen schade, zal het hof eerst Schoutens tweede grief behandelen. Die grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de exoneratieclausule van Schouten, die een nagenoeg algehele uitsluiting van haar aansprakelijkheid voor alle schade inhoudt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof verwijst naar, en sluit zich aan bij, de overwegingen van de rechtbank onder 7.12 tot en met 7.14 van het vonnis. Ook het hof oordeelt het beroep op de exoneratieclausule in de door Schouten gehanteerde algemene voorwaarden (waarmee aansprakelijkheid – behalve voor schade veroorzaakt door opzet of grove schuld – geheel wordt uitgesloten) gelet op de door de rechtbank opgesomde omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat Te Vogt Riooltechniek B.V. zich ook van een exoneratieclausule bedient, maakt dat niet anders, mede omdat deze minder vergaand is.
3.5
Daarmee komt het hof toe aan de vraag naar de toegewezen schade. Volgens Schouten heeft de rechtbank ten onrechte zowel de kosten van de aanschaf rioolreinigingsmachine met eigen krachtbron (ad € 33.500,-) als de revisiekosten van de oude rioolreinigingsmachine (ad € 6.281,71) toegewezen. Dit deel van de eerste grief van Schouten slaagt grotendeels. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ter comparitie in hoger beroep is van de kant van Vobra toegelicht dat zij per se een automaat wilde om rustig te rijden, zeker in verband met het vergroten van de watertank. Ook bij memorie van antwoord heeft zij gesteld dat een bedrijfsbus met een handgeschakelde versnellingsbak voor haar geen passende optie was. Omdat vast staat dat het niet mogelijk is een mechanische PTO op te bouwen in een bedrijfsbus met een automatische versnellingsbak en een hydraulische PTO niet het vermogen kan leveren dat nodig is voor aandrijving van de rioolreinigingsmachine, was een rioolreinigingsmachine met een eigen krachtbron de enige mogelijkheid voor de door Vobra gewenste bedrijfsbus.
Hiervoor is al overwogen dat de tekortkoming van Schouten gelegen is in het feit dat zij Vobra hier niet voorafgaand aan de koop op gewezen heeft. Voor de begroting van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie en de hypothetische situatie waarin Schouten Vobra daarop wel tijdig gewezen zou hebben. Omdat Vobra naar eigen zeggen per se een automaat wilde, is aannemelijk dat zij in dat geval zou hebben gekozen voor de aankoop van deze automatische geschakelde bedrijfsbus én van een rioolreinigingsmachine met eigen krachtbron. Zij heeft in ieder geval niet voldoende concreet gesteld dat zij een andere keuze zou hebben gemaakt (en welke dan). Zij heeft ook niet gesteld dat zij in dat geval een goedkopere rioolreinigingsmachine met eigen krachtbron zou hebben gekocht/kunnen kopen. Dit alles betekent dat Vobra geen aanspraak kan maken op de koopprijs van de door haar gekochte rioolreinigingsmachine met eigen krachtbron van € 33.500,-, omdat Vobra die uitgave, gelet op de door haar gewenste situatie, ook had moeten doen.
Vobra heeft ook niet duidelijk gemaakt wat zij in dat geval zou hebben gedaan met de rioolreinigingsmachine die zich in de Renault bevond. Verschillende mogelijkheden zijn denkbaar, zoals (bewaren voor) hergebruik in een andere bedrijfsbus, verkoop van de machine in de staat waarin die zich bevond, en het laten reviseren van de machine om een hogere verkoopprijs dan wel waarde te bewerkstelligen. Vobra heeft evenmin gesteld wat de oude rioolreinigingsmachine waard was voorafgaand aan de revisie die zij heeft laten uitvoeren. Omdat Vobra niet heeft gesteld welke keuze zij bij juiste voorlichting ten aanzien van de oude rioolreinigingsmachine zou hebben gemaakt en ook niet heeft onderbouwd dat (en waarom) zij schade heeft geleden door die machine te laten reviseren, luidt de conclusie dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door die revisie. Dat geldt temeer nu Vobra heeft opgemerkt dat de rioolreinigingsmachine na de revisie weer als nieuw functioneerde en net als de nieuwe rioolreinigingsmachine een verwachte levensduur van 15 jaar heeft. Bij juiste advisering zou de oude rioolreinigingsmachine alleen nooit zijn ingebouwd in de Iveco Daily. Vobra heeft de kosten die daarmee gepaard gingen begroot op € 720,- (16 manuren à € 45,-). Schouten heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Het voorgaande brengt met zich dat van de posten voor de oude en nieuwe rioolreinigingsmachine slechts € 720,- aan schadevergoeding toewijsbaar is. Daarnaast is
€ 806,60 toewijsbaar voor aanpassing betimmering en polyester vloer. Die post is ook door de rechtbank toegewezen en daartegen zijn door partijen geen grieven gericht.
3.6
Vobra voert bij haar grieven 1 en 2 in het incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte de posten ‘intern gemaakte bedrijfs- en administratiekosten’ ad
€ 8.621,10 en ‘buitengerechtelijke incassokosten’ ad € 1.105,59 heeft afgewezen.
Wat de interne kosten betreft overweegt het hof dat Vobra (door overlegging van een opstelling met een urenverantwoording) wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij interne kosten heeft gemaakt die veroorzaakt zijn door de tekortkoming van Schouten. Anderzijds heeft Schouten er gemotiveerd op gewezen dat de urenoptelling op verschillende punten hoger lijkt dan de werkelijk gemaakte uren en dat niet alle onderdelen (goed) zijn onderbouwd. Nu deze interne kosten niet nauwkeurig kunnen worden vastgesteld, stelt het hof deze kosten op de voet van artikel 6:97 BW, schattenderwijs vast op € 3.000,-.
Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt het hof dat Vobra voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief (waarin ter uitwerking van het in artikel 6:96 lid 5 BW bepaalde, de in rekening te brengen buitengerechtelijke incassokosten zijn genormeerd). Het hof zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 577,66.
3.7
Omdat partijen geen (voldoende concrete) feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert het hof de gedane bewijsaanbiedingen.

4.De slotsom

4.1
Zowel de grieven in principaal hoger beroep als de grieven in incidenteel hoger beroep slagen deels. Het vonnis in conventie zal worden vernietigd. Aan schadevergoeding zal worden toegewezen een bedrag van € 5.104,66 (720 + 806,60 + 3.000 + 577,66), vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017 (tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente zijn geen grieven gericht).
4.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis in conventie van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 maart 2018 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Schouten om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vobra ten titel van schadevergoeding een bedrag te betalen van € 5.104,66, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang 30 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, Ch.E. Bethlem en
Chr.H. van Dijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
12 november 2019.