Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind. De grootmoeder, wonende in het Verenigd Koninkrijk, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek om omgang. De grootmoeder stelde dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen haar en het kleinkind, dat in 2011 was geboren. De moeder van het kind had het gezag en de vader had het kind niet erkend. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2019 en 15 oktober 2019 werd de grootmoeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de moeder en vader niet verschenen. Het hof oordeelde dat de grootmoeder slechts ontvankelijk kon zijn in haar verzoek als er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een dergelijke relatie, aangezien de grootmoeder en het kleinkind elkaar slechts zeven keer hadden gezien in de eerste vier levensjaren van het kind en er sinds 2015 geen contact meer was geweest. Daarom bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.