ECLI:NL:GHARL:2019:9744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
200.252.259
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling door grootmoeder met kleinkind; ontvankelijkheid en nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind. De grootmoeder, wonende in het Verenigd Koninkrijk, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek om omgang. De grootmoeder stelde dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen haar en het kleinkind, dat in 2011 was geboren. De moeder van het kind had het gezag en de vader had het kind niet erkend. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2019 en 15 oktober 2019 werd de grootmoeder bijgestaan door haar advocaat, terwijl de moeder en vader niet verschenen. Het hof oordeelde dat de grootmoeder slechts ontvankelijk kon zijn in haar verzoek als er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een dergelijke relatie, aangezien de grootmoeder en het kleinkind elkaar slechts zeven keer hadden gezien in de eerste vier levensjaren van het kind en er sinds 2015 geen contact meer was geweest. Daarom bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.259
(zaaknummer rechtbank Gelderland 336377)
beschikking van 12 november 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] , Verenigd Koninkrijk,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 oktober 2018 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 januari 2019.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 mei 2019 plaatsgevonden. De grootmoeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen. De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen. De hierna te noemen vader is als informant opgeroepen, maar is niet verschenen. Het hof heeft de mondelinge behandeling aangehouden vanwege het ontbreken van een tolk voor de grootmoeder.
2.3
De mondelinge behandeling is op 15 oktober 2019 voortgezet. Namens de grootmoeder is mr. Ten Rouwelaar-Hoogland verschenen. De grootmoeder is niet in persoon verschenen. Namens de raad is [B] verschenen. De moeder en de vader zijn opgeroepen, maar zijn niet verschenen.

3.De feiten

De moeder en [C] (de zoon van de grootmoeder, verder: de vader) zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2011 te [D] . De vader heeft [de minderjarige] niet erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [de minderjarige] .
4.2
De grootmoeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grootmoeder verzoekt het hof (het hof begrijpt: de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende) een bezoek/omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen in een nader te bepalen frequentie, waarbij minimaal één weekend per maand contact is tussen haar en [de minderjarige] . De grootmoeder is bereid hiervoor naar Nederland te komen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.2
Ingevolge artikel 377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.3
Het hof stelt voorop dat de grootmoeder in haar verzoek slechts kan worden ontvangen als tussen haar en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Het begrip ‘nauwe persoonlijke betrekking’ komt volgens vaste jurisprudentie overeen met het begrip ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM. Biologische verwantschap is één van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking kan worden aangenomen. Daarnaast dienen echter bijkomende omstandigheden te worden gesteld waaruit volgt dat er tussen de grootmoeder en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking c.q. family life bestaat, zodanig dat voor een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigdheid van een omgangsregeling plaats is.
5.4
De grootmoeder heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van een nauwe familierelatie tussen haar en [de minderjarige] . Tot het uiteengaan van de moeder en de vader was volgens de grootmoeder sprake van nauw contact met [de minderjarige] . Zij zag [de minderjarige] regelmatig en ook tijdens vakanties en feestdagen. [de minderjarige] is een aantal malen met de moeder bij de grootmoeder in het Verenigd Koninkrijk op bezoek geweest. De grootmoeder heeft ter onderbouwing foto’s overgelegd uit de eerste levensjaren van [de minderjarige] .
5.5
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken van bijkomende omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Uit de stukken en uit wat besproken is op de mondelinge behandeling leidt het hof af dat de grootmoeder en [de minderjarige] elkaar in het kader van familiebezoek zevenmaal hebben gezien gedurende de eerste vier levensjaren van [de minderjarige] . Over de inhoud van het contact tussen de grootmoeder en [de minderjarige] tijdens deze bezoekmomenten is weinig bekend. Sinds 2015 is er geen contact meer geweest tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW. Dat betekent dat de rechtbank de grootmoeder op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 oktober 2018.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers‑van der Marck, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 12 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.