Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 21 mei 2019 had bepaald dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd zou worden tot 23 mei 2020. De moeder was van mening dat [de minderjarige] bij haar thuis moest komen wonen en dat het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils, om de uithuisplaatsing te verlengen, afgewezen moest worden.
De kinderrechter had eerder al besloten dat [de minderjarige] onder toezicht was gesteld van het Leger des Heils en dat hij uit huis geplaatst moest worden. De ouders van [de minderjarige] hadden te maken met verschillende problemen, waaronder verstandelijke beperkingen en psychiatrische problemen, wat hen belemmerde in het opvoeden van [de minderjarige]. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de ouders onvoldoende hebben samengewerkt met de hulpverlening en dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. Ondanks haar pogingen om te voldoen aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing, heeft de moeder niet aan de gestelde eisen voldaan.
Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij in het pleeggezin blijft wonen, waar hij zich goed ontwikkelt en samen met zijn zus kan opgroeien. De beslissing van de kinderrechter is door het hof bekrachtigd, waarbij het hof de noodzaak van de uithuisplaatsing heeft onderstreept en de zorgen over de ouders heeft bevestigd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.