ECLI:NL:GHARL:2019:9751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
200.265.563
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg voor de opvoeding en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 21 mei 2019 had bepaald dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd zou worden tot 23 mei 2020. De moeder was van mening dat [de minderjarige] bij haar thuis moest komen wonen en dat het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils, om de uithuisplaatsing te verlengen, afgewezen moest worden.

De kinderrechter had eerder al besloten dat [de minderjarige] onder toezicht was gesteld van het Leger des Heils en dat hij uit huis geplaatst moest worden. De ouders van [de minderjarige] hadden te maken met verschillende problemen, waaronder verstandelijke beperkingen en psychiatrische problemen, wat hen belemmerde in het opvoeden van [de minderjarige]. Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de ouders onvoldoende hebben samengewerkt met de hulpverlening en dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. Ondanks haar pogingen om te voldoen aan de voorwaarden voor een thuisplaatsing, heeft de moeder niet aan de gestelde eisen voldaan.

Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij in het pleeggezin blijft wonen, waar hij zich goed ontwikkelt en samen met zijn zus kan opgroeien. De beslissing van de kinderrechter is door het hof bekrachtigd, waarbij het hof de noodzaak van de uithuisplaatsing heeft onderstreept en de zorgen over de ouders heeft bevestigd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.265.563
(zaaknummer rechtbank Gelderland 352886)
beschikking van 12 november 2019
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
wonende in [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.F.H. Tamboenan in Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Arnhem,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende op een geheim adres,
en
[de pleegouders](de pleegouders)
,
wonende in [B] .

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 21 mei 2019 een beslissing genomen. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1.
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 augustus 2019;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 10 september 2019,
waarin wordt geschreven dat de raad niet bij de zitting aanwezig zal zijn;
- de brief van de GI van 26 september 2019 met producties.
2.2.
De zitting bij het hof was op 15 oktober 2019. Voor de moeder is die dag mr. H. Asal gekomen. De moeder was zelf niet aanwezig, net als de vader die ook niet is gekomen. Verder was voor het Leger des Heils mevrouw [C] aanwezig. Ook de pleegouders waren aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was er niet; dat had de raad al voor de zitting aan het hof geschreven.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder hebben een relatie (gehad). Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 in [D] . De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2.
[de minderjarige] heeft drie halfbroertjes genaamd [E] , [F] en [G] en een zus genaamd [H] .
3.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op 23 mei 2017 onder toezicht gesteld van het Leger des Heils. Ook heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige] uit huis geplaatst moet worden. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd.
3.4.
De kinderrechter heeft op 21 mei 2019 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 mei 2020. Ook heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verlengd, tot uiterlijk 23 mei 2020. Deze beslissingen zijn door de kinderrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissingen uitgevoerd mogen worden, ook als er hoger beroep is ingesteld.
3.5.
In de beschikking van 20 september 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en de Stichting Leger des Heils tot voogdes over [de minderjarige] benoemd. De moeder is van plan in hoger beroep te gaan van die beschikking.
3.6.
[de minderjarige] verblijft sinds 2 augustus 2017 bij de pleegouders. Hij verblijft samen met zijn zus [H] bij de pleegouders.

4.Waar het nu over gaat

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 21 mei 2019 om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen tot 23 mei 2020. De moeder wil dat [de minderjarige] bij haar thuis komt wonen. Zij wil daarom dat het verzoek van het Leger des Heils wordt afgewezen.
4.2.
Het Leger des Heils heeft in de brief van 26 september 2019 en op de zitting verklaard dat zij het niet eens is met dit verzoek van de moeder. Het Leger des Heils vindt het voor [de minderjarige] nodig dat hij bij de pleegouders blijft wonen en verzoekt daarom het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1.
Het Leger des Heils kan aan de kinderrechter vragen of zij [de minderjarige] uit huis mag plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
5.2.
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlengen met maximaal een jaar. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar nog steeds goede redenen voor zijn.
Wat het hof vindt
5.3.
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] nog steeds nodig is dat hij uit huis is geplaatst in een pleeggezin. Het hof vindt daarbij het volgende belangrijk.
5.4.
In het verleden zijn er al veel zorgen geweest over de ouders. Beide ouders kampen met een verstandelijke beperking en psychiatrische problemen. Het is moeilijk voor ze om te leren de dingen op een andere manier te doen dan ze gewend waren. Dit heeft ervoor gezorgd dat zij [H] niet zelf kunnen opvoeden. Voor de geboorte van [de minderjarige] waren er dus al zorgen over de situatie van beide ouders. De ouders hebben de zwangerschap van de moeder voor iedereen verborgen gehouden, waardoor de moeder tijdens haar zwangerschap geen controles heeft gehad. Uiteindelijk is de moeder in een bus bevallen met de hulp van mensen die toevallig in de buurt waren. Kort na de geboorte zijn verdere zorgen ontstaan over de situatie van de ouders. Er waren zorgen over de woning van de ouders, de financiële situatie en de mogelijkheden van de ouders om [de minderjarige] zelf te kunnen opvoeden. Vanwege deze zorgen en omdat de ouders niet bereid waren om met de hulpverlening samen te werken, is er een ondertoezichtstelling uitgesproken en is [de minderjarige] uit huis geplaatst.
5.5.
Voordat [de minderjarige] weer terug kon naar zijn ouders vonden het Leger des Heils en de kinderrechter het belangrijk dat er eerst verbetering zou komen op meerdere gebieden in het leven van de ouders, waaronder de kwaliteit van het opvoeden. De gezinsvoogd heeft de ouders hierbij zo goed mogelijk willen ondersteunen, maar de vader wilde niet samenwerken met de hulpverlening en weigerde zelfs om de hulpverlening binnen te laten. Hierdoor heeft de gezinsvoogd geen goed zicht kunnen krijgen op het leven van beide ouders.
Omdat de moeder wel met de hulpverlening wilde samenwerken, heeft het Leger des Heils op 1 november 2018 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven, waarin een aantal eisen zijn genoemd. De eisen waaraan de moeder moest voldoen om te kunnen toewerken naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] waren:
U heeft een stabiele, schone, veilige en zelfstandige woonomgeving (dat wil zeggen niet met de vader in dezelfde woning) waar u [de minderjarige] kunt ontvangen en waar de hulpverlening en het Leger des Heils welkom zijn;
U accepteert hulpverlening en geeft inzicht in uw persoonlijke gesteldheid en staat open voor feedback. U zoekt samenwerking en bent transparant in uw communicatie naar het Leger des Heils en andere hulpverlening;
U bent betrouwbaar in het nakomen van afspraken die u gemaakt heeft met [de minderjarige] , pleegouders, het Leger des Heils en andere hulpverlening;
U bent in contact met [de minderjarige] betrouwbaar en liefdevol en sluit aan bij zijn behoefte;
U verschaft inzicht in uw financiën.
5.6.
Het is de moeder de afgelopen periode niet gelukt om aan deze voorwaarden te voldoen. De moeder vindt dat zij geen eerlijke kans heeft gehad. Door de krapte op de woningmarkt, is het heel lastig een andere woning voor haar of de vader te vinden. Hierdoor kan ook geen hulpverlening worden ingezet. Dit kan de moeder niet worden verweten.
Het hof is het niet met de moeder eens. De moeder heeft een persoonlijke begeleidster bij Driekracht. Deze persoonlijke begeleidster is er om de moeder te helpen bij praktische zaken, zoals het zoeken naar een woning. Ook de gezinsvoogd heeft de moeder daarop gewezen. De moeder heeft echter geen hulp gevraagd bij haar zoektocht naar een woning. De persoonlijke begeleidster heeft zelfs verklaard dat de moeder hulp uit de weg probeert te gaan en afspraken niet nakomt. Het hof kan de moeder daarom niet volgen in haar standpunt dat hulpverlening pas kan worden ingezet nadat zij of de vader een andere woning heeft. De persoonlijke begeleidster is er steeds geweest om de moeder te helpen. De moeder heeft ervoor gekozen om hiervan geen gebruik te maken. Het hof begrijpt dat het lastig is om een nieuwe woning te vinden, maar het hof vindt ook dat het van de moeder verwacht mocht worden dat zij daarbij om hulp zou vragen. Ook zou de vader de mogelijkheid hebben om bij zijn vader te gaan wonen, zo heeft de gezinsvoogd tijdens de zitting gezegd, maar hiermee hebben de ouders niets gedaan. Het hof vindt daarom dat de ouders niet genoeg hun best hebben gedaan om een andere woning voor de vader of de moeder te vinden en daarmee is niet voldaan aan de eerste eis.
Verder heeft de moeder bij het op orde krijgen van haar financiën hulp gehad van een bewindvoerder. Doordat de moeder heeft verzwegen dat zij een betaalde baan had en de ouders nieuwe schulden hebben gemaakt, is er een einde gekomen aan de bewindvoering. Daardoor is er nu onvoldoende zicht op de financiën van de moeder en is ook niet voldaan aan de vijfde eis.
Omdat de moeder onvoldoende heeft samengewerkt met haar persoonlijke begeleidster en de bewindvoerder, heeft de moeder ook niet voldaan aan de tweede eis.
5.7.
Verder is de moeder van mening dat er geen zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden, zodat zij (in haar eentje) wel voor [de minderjarige] kan zorgen. Het hof is het hiermee niet eens. De omgang wordt op dit moment begeleid en er wordt gezien dat het voor de moeder lastig is om echt in contact te komen met [de minderjarige] . Het contact blijft oppervlakkig. Ook lijkt de moeder niet altijd het belang van [de minderjarige] voorop te stellen, doordat zij de omgang op het laatste moment afzegt en nu zelfs helemaal geen contact meer wil met [de minderjarige] . Ondanks het feit dat [de minderjarige] in een pleeggezin woont, is het voor hem heel belangrijk een goed contact met zijn moeder te hebben. Als de moeder kort van tevoren de omgang afzegt is dat voor [de minderjarige] een teleurstelling in zijn moeder en dit is niet goed voor hem. Het hof heeft dus zeker zorgen over de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] te kunnen opvoeden. De moeder heeft ook niet voldaan aan de eisen drie en vier.
5.8.
Het is de moeder niet gelukt om verbeteringen aan te brengen op verschillende gebieden in haar leven. Deze verbeteringen waren nodig om in de toekomst eventueel voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Omdat [de minderjarige] nog erg jong is en voor zijn dagelijkse verzorging en opvoeding volledig afhankelijk is van zijn opvoeders, vindt het hof het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat hij in het pleeggezin blijft wonen. De moeder kan hem niet bieden wat hij (als heel jong kind) nodig heeft. In het pleeggezin ontwikkelt [de minderjarige] zich goed en kan hij samen met zijn zus ( [H] ) opgroeien. Het hof vindt dus dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds nodig is en dat deze moet worden verlengd. Dit klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Het hof is het daarmee eens en zal daarom de beschikking van 21 mei 2019 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, H. Phaff en H. van Loo, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 12 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.