ECLI:NL:GHARL:2019:981
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- J. van Schuijlenburg
- M. Arends
- Rechtspraak.nl
Hinderlijk parkeren en sanctie op grond van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 19 juni 2018 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd gekregen voor het hinderlijk parkeren van zijn voertuig, dat op 3 december 2016 om 13:55 uur op de Gerard Doustraat te Amsterdam stond geparkeerd. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de verbalisant niet de juiste feitcode had gehanteerd en dat de sanctie op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) niet terecht was opgelegd, omdat de specifieke feitcodes voor het blokkeren van een uitrit en het niet gebruiken van de rijbaan ook van toepassing waren.
Tijdens de zitting op 21 januari 2019 werd de zaak behandeld. De gemachtigde van de betrokkene was aanwezig, terwijl de advocaat-generaal vertegenwoordigd werd door mr. [D]. Het hof oordeelde dat de verbalisant in deze situatie wel degelijk de sanctie op grond van artikel 5 WVW 1994 kon opleggen, aangezien niet alle geconstateerde hinder verdisconteerd kon worden in één specifieke gedraging. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van kosten af.
De uitspraak benadrukt dat de verbalisant de vrijheid heeft om sancties op te leggen voor meerdere overtredingen wanneer deze zich tegelijkertijd voordoen, en dat de belangen van de betrokkene niet geschaad zijn door de keuze van de verbalisant om een sanctie op te leggen voor de algemenere bepaling van artikel 5 WVW 1994.