ECLI:NL:GHARL:2020:10027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
19/01415
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade aan voertuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag BPM die aan belanghebbende, een autohandelaar, was opgelegd. De Inspecteur had de handelsinkoopwaarde van een in Duitsland gekochte Land Rover Defender vastgesteld op basis van taxaties, waarbij schade aan het voertuig in aanmerking werd genomen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur verklaarde deze ongegrond. De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat de uitspraken van de Inspecteur vernietigd moesten worden en de naheffingsaanslag verlaagd moest worden, omdat de schade niet correct was vastgesteld.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat partijen het erover eens waren dat bij de waardebepaling van de auto ten onrechte geen rekening was gehouden met bepaalde correctiefactoren. Het Hof stelde de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 11.482. De Inspecteur had eerder een gemiddelde handelsinkoopwaarde van € 8.161 gehanteerd, wat leidde tot een waardevermindering van € 5.270. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet lager kon worden vastgesteld dan het bedrag dat de rechtbank had bepaald, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Het Hof merkte op dat de rechtbank een omissie had gemaakt door de vermindering van de belastingrente niet te formaliseren in het dictum, maar deze omissie leidde niet tot vernietiging van de uitspraak. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01415
uitspraakdatum: 1 december 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 september 2019, nummer AWB 18/6143, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd en een beschikking belastingrente gegeven. De tegen de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd.
1.3.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, die een autohandel exploiteert, heeft op 19 april 2017 aangifte voor de BPM gedaan voor een in Duitsland gekochte Land Rover Defender, waarvan het chassisnummer eindigt op [000] (hierna: de auto). De auto is in Duitsland op 9 maart 2010 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. De kilometerstand van de auto bedroeg 154.304 ten tijde van het doen van aangifte.
2.2.
Belanghebbende heeft de aangifte gebaseerd op een taxatierapport, dat is opgemaakt door een taxateur van [A] (hierna: de taxateur). De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 3.568. Daarbij heeft hij de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat bepaald op € 13.503 aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 9.935 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. Dit bedrag bestaat voor € 5.407 uit schade aan de versnellingsbak en voor € 4.528 uit overige schade. Belanghebbende is uitgegaan van een historische bruto BPM van € 30.470 en een historische nieuwprijs van € 66.210. Belanghebbende heeft € 1.642 op aangifte voldaan.
2.3.
De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto een zogenoemd ‘onderzoek waardebepaling’ door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg laten doen. In het van dat onderzoek opgemaakte rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat bepaald op € 13.431, eveneens aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Hierop is een waardevermindering van € 677 in verband met schade toegepast, zodat een handelsinkoopwaarde van € 12.754 resteert. Met schade aan de versnellingsbak is geen rekening gehouden. In het rapport is uitgegaan van een historische bruto BPM van € 30.627 en een historische nieuwprijs van € 67.050.
2.4.
De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarden van beide taxaties gemiddeld en is bij de naheffingsaanslag uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 8.161. Op basis daarvan heeft de Inspecteur een bedrag van € 1.933 nageheven en € 27 belastingrente in rekening gebracht. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen.
2.5.
De Rechtbank heeft overwogen dat beide partijen de hoogte van de aftrek wegens schade niet aannemelijk hebben gemaakt en heeft de schade schattenderwijs op € 6.500 vastgesteld. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 13.431 is de handelsinkoopwaarde na aftrek van schade vastgesteld op € 6.931. De Rechtbank is bij de vaststelling van de verschuldigde BPM van de door de Inspecteur gehanteerde uitgangspunten uitgegaan, namelijk van een historische bruto BPM van € 30.627 en een historische nieuwprijs van € 67.050. De verschuldigde BPM komt daarmee op € 3.165 en de naheffingsaanslag op € 1.523. Het beroep is daarom gegrond verklaard.

3.Geschil

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
In het bijzonder is in geschil of rekening moet worden gehouden met waardeverminderingen vanwege schade aan de versnellingsbak en vanwege het ontbreken van onderhoudsboekjes. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat zij met het standpunt dat ‘de onderhoudsboekjes/het literatuurpakket ontbreken’ heeft bedoeld dat een Nederlandstalig instructieboekje van de auto ontbreekt en dat daarvan een waardeverminderend effect uitgaat.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In hoger beroep zijn partijen ter zitting het erover eens geworden dat bij de vaststelling van de waarde van de auto in onbeschadigde staat - aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass’s - ten onrechte geen rekening is gehouden met de correctiefactoren ‘bijstelling dealersituatie’ en ‘bijstelling marktsituatie’. Als gevolg daarvan moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 11.482.
4.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarden van beide taxaties (respectievelijk € 3.568 en € 12.754) gemiddeld (€ 8.161) waardoor hij een waardevermindering, in wezen een aftrek voor schade, van € 5.270 (€ 13.431 - € 8.161) heeft geaccepteerd. Het staat de Inspecteur niet vrij hiervan op een later moment terug te komen, ook niet indien hij, zoals door hem is gesteld, slechts door te middelen een waardevermindering heeft geaccepteerd zonder zich uit te laten over de verschillende elementen van de waardevermindering.
4.3.
De Inspecteur heeft de door belanghebbende in aanmerking genomen waardevermindering vanwege schade aan de versnellingsbak en het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje gemotiveerd betwist. In dat geval rust de bewijslast voor de gestelde waardevermindering op belanghebbende, aangezien zij zich beroept op een vermindering van de BPM. Indien het Hof veronderstellenderwijs ervan uitgaat dat belanghebbende de waardevermindering niet aannemelijk heeft gemaakt, leidt dit cijfermatig tot de volgende conclusie. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is € 11.482 (zie 4.1). Tussen partijen is niet in geschil dat van een historische bruto BPM van € 30.627 en een historische nieuwprijs van € 67.050 moet worden uitgegaan (zie onderdeel 11 van de uitspraak van de Rechtbank; in hoger beroep zijn hiertegen geen grieven gericht). De verschuldigde BPM is dan, bij een geaccepteerde waardevermindering van € 5.270, vast te stellen op € 2.837. Na aftrek van het op aangifte voldane bedrag van € 1.642 is belanghebbende een bedrag van € 1.195 verschuldigd. Dit bedrag is lager dan het door de Rechtbank vastgestelde bedrag van de naheffingsaanslag van € 1.523. Aangezien belanghebbende geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, kan de naheffingsaanslag niet op een lager bedrag worden vastgesteld dan de Rechtbank heeft gedaan. Dat betekent dat de uitspraak van de Rechtbank zal worden bevestigd.
4.4.
Het Hof merkt ambtshalve op dat de Rechtbank de in de uitspraak (onder 12) opgenomen overweging dat de belastingrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslag, ten onrechte niet heeft geformaliseerd in het dictum. Aangezien over de uitwerking van deze overweging tussen partijen geen geschil bestaat, leidt deze omissie echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken en stelt deze vast op € 1.050 ((1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050,
  • bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(M.J.C. Pieterse)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.