In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag BPM die aan belanghebbende, een autohandelaar, was opgelegd. De Inspecteur had de handelsinkoopwaarde van een in Duitsland gekochte Land Rover Defender vastgesteld op basis van taxaties, waarbij schade aan het voertuig in aanmerking werd genomen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur verklaarde deze ongegrond. De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat de uitspraken van de Inspecteur vernietigd moesten worden en de naheffingsaanslag verlaagd moest worden, omdat de schade niet correct was vastgesteld.
In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat partijen het erover eens waren dat bij de waardebepaling van de auto ten onrechte geen rekening was gehouden met bepaalde correctiefactoren. Het Hof stelde de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 11.482. De Inspecteur had eerder een gemiddelde handelsinkoopwaarde van € 8.161 gehanteerd, wat leidde tot een waardevermindering van € 5.270. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet lager kon worden vastgesteld dan het bedrag dat de rechtbank had bepaald, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof merkte op dat de rechtbank een omissie had gemaakt door de vermindering van de belastingrente niet te formaliseren in het dictum, maar deze omissie leidde niet tot vernietiging van de uitspraak. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.