ECLI:NL:GHARL:2020:10028

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
19/01724
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en onderzoeksplicht van de parkeerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 18 november 2019 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 10 december 2018 tot een bedrag van € 63,80 had gehandhaafd. De heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle had de naheffingsaanslag opgelegd omdat voor de auto van belanghebbende geen parkeerbelasting was betaald. Belanghebbende betwistte de verschuldigdheid van de parkeerbelasting en stelde dat het voor hem onvoldoende kenbaar was dat hij in de Elzenstraat parkeerbelasting moest betalen. Het Hof heeft op 1 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting op 13 november 2020 heeft plaatsgevonden.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gedaan om de verschuldigdheid van de parkeerbelasting kenbaar te maken. Het Hof stelt vast dat er voldoende zichtbare verkeersborden aanwezig waren en dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Ondanks zijn verklaringen over de drukte rondom de Opstandingskerk en de werkzaamheden in de omgeving, had hij zich beter moeten informeren over de parkeerregels. Het Hof concludeert dat belanghebbende het bord 'einde P-zone' dat zich op korte afstand van zijn parkeerplek bevond, heeft gemist. Dit komt voor zijn rekening. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01724
uitspraakdatum: 1 december 2020
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 november 2019, nummer Awb 19/375, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 10 december 2018 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd tot een bedrag van € 63,80.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op maandag 10 december 2018 omstreeks 14:03 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [YY-000-Y] (hierna: de auto) geparkeerd in de Elzenstraat in Zwolle.
2.2.
De Elzenstraat behoort tot een zone die op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2018 van de gemeente Zwolle (hierna: de Verordening) is aangemerkt als locatie waar parkeerbelasting wordt geheven.
2.3.
De parkeercontroleur heeft op de genoemde datum en tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 63,80.
2.4.
In de looprichting naar de T-splitsing met de Esdoornstraat bevindt zich in de Elzenstraat aan de rechterkant van de straat een bord 'einde P-zone'. De auto stond circa 10 à 15 meter voor dit bord geparkeerd.
2.5.
In de Elzenstraat bevindt zich geen parkeerautomaat om de parkeerbelasting te betalen.
2.6.
De Elzenstraat is gesitueerd tussen de Esdoornstraat en de Larixstraat.
2.7.
Parkeerautomaten bevinden zich in de Esdoornstraat en Larixstraat. De loopafstand vanaf de plaats waar de auto stond geparkeerd tot de parkeerautomaten bedroeg circa 150 meter (Esdoornstraat) respectievelijk circa 130 meter (Larixstraat).

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of het voor belanghebbende voldoende kenbaar was dat hij in de Elzenstraat voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende betwist niet dat in de Elzenstraat ingevolge de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel 2018 voor het parkeren € 1,80 parkeerbelasting was verschuldigd en dat de kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag € 62 bedroegen.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigdheid van de parkeerbelasting voor het in de Elzenstraat parkeren onvoldoende kenbaar was en dat daarom de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
4.3.
Belanghebbende heeft in diverse aanvullende stukken en ter zitting verklaard dat het op 10 december 2018 rondom de 'Opstandingskerk', die zich aan Esdoornstraat bevindt, erg druk was vanwege een rouwdienst. Bij het aanrijden naar de kerk werd hij er door een verkeersregelaar op gewezen dat in de zijstraten rondom de kerk sprake was van 'betaald parkeren'. Hij was daarom extra op zijn hoede, omdat hij op een correcte wijze zijn auto wilde parkeren. Hij herinnerde zich dat in de eerste zijstraat - Larixstraat - inderdaad stond aangegeven dat er sprake was van 'betaald parkeren'. De borden aan het begin van de 'betaald parkeerzone' waartoe ook de Elzenstraat behoorde, waren echter afgedekt, aldus belanghebbende. Hij was zich er dan ook niet van bewust dat er in de Elzenstraat waar hij zijn auto parkeerde, parkeerbelasting moest worden betaald. Om zeker van zijn zaak te zijn is hij de Elzenstraat richting de Larixstraat circa 100 meter ingelopen, een parkeerautomaat of verwijzingen daarnaar kon hij niet ontdekken. Vervolgens is hij vanaf de parkeerplek van de auto circa 10 à 15 meter richting de T-splitsing met de Esdoornstraat gelopen. Ook vanaf deze plaats kon hij geen parkeerautomaten of verwijzingen daarnaar ontdekken. Belanghebbende merkt daarbij op dat men op de Esdoornstraat bezig was met de aanleg van een tuin en voetpaden voor een nieuw gebouwd appartementencomplex, zodat het zicht werd belemmerd. Na deze extra inspanningen die een paar minuten in beslag hebben genomen en nadat hij had geconstateerd dat bij de andere geparkeerde auto's geen betaalbewijzen achter de voorruit lagen, was belanghebbende er zeker van dat hij in de Elzenstraat vrij kon parkeren en is hij naar de Opstandingskerk gelopen. Het bord 'einde P-zone' dat zich bevond in de looprichting naar de T-splitsing met Esdoornstraat (zie 2.4.), dat hij dus heeft gepasseerd toen hij richting de Opstandingskerk liep, is hem echter niet opgevallen. Belanghebbende verklaart dat het koud was en dat het miezerde, hij had een pet op en heeft daarom dit bord niet gezien. Als hij het bord wel had gezien, zou hij de auto daar niet hebben geparkeerd zonder te betalen.
4.4.
De heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende zeker nadat hij erop was gewezen, had kunnen weten en ook zien dat hij zich in een 'betaald parkeerzone' bevond. Dat de borden 'P-zone' waren afgedekt, acht hij ongeloofwaardig, omdat belanghebbende tot aan het hoger beroep heeft gesteld dat de borden waren omgedraaid. Deze stelling wordt door belanghebbende ook niet ondersteund met objectief verifieerbare gegevens, er zijn geen andere meldingen binnengekomen en de volgende dag was het bord ook niet omgedraaid of afgedekt, aldus de heffingsambtenaar. Hij is van mening dat er voldoende zichtbare verkeersborden aanwezig waren en dat vanaf de parkeerplek van de auto in ieder geval de parkeerautomaat in de Larixstraat voor belanghebbende zichtbaar moet zijn geweest.
4.5.
Het Hof overweegt dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het parkeren van de auto redelijkerwijs geen misverstand mag bestaan. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat bijvoorbeeld door middel van duidelijke bebording bij de parkeerplaats of in de naaste omgeving daarvan, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven en dat ook duidelijk is hoe de parkeerder de verschuldigde belasting kan voldoen (kenbaarheidsvereiste). Dit betekent overigens niet dat aan het begin en het eind van elke straat door middel van bebording moet worden aangegeven dat het een straat betreft waar voor het parkeren van een auto parkeerbelasting is verschuldigd.
4.6.
Tegenover dit kenbaarheidsvereiste staat dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot de verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren en de wijze waarop hij daar vervolgens aan moet voldoen (onderzoeksplicht).
4.7.
In deze zaak is daarom de vraag aan de orde of de heffingsambtenaar voldoende heeft gedaan om ter plaatse geen onduidelijkheid te laten bestaan over de verschuldigdheid van parkeerbelasting en of belanghebbende toen hij zijn auto parkeerde zich voldoende heeft ingespannen om uit te zoeken of hij zich in een 'betaald parkeerzone' bevond en waar hij moest betalen.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast, namelijk dat aan belanghebbende voldoende kenbaar is gemaakt dat op de parkeerplek in de Elzenstraat parkeerbelasting verschuldigd was. Hoewel belanghebbende zeer nauwgezet en uitgebreid de onderhavige situatie - voorzien van foto's en plattegronden - heeft uiteengezet, is niet aannemelijk geworden dat de borden 'P-zone' vanaf de kant van de Opstandingskerk op de Esdoornstraat in de richting van de Elzenstraat op 10 december 2018 op welke wijze dan ook - omgedraaid of bedekt - tijdelijk buiten werking waren gesteld.
4.9.
Belanghebbende heeft daarentegen naar het oordeel van het Hof - ondanks zijn geloofwaardige verklaringen omtrent het streven om zich met betrekking tot het parkeren aan de geldende regels te houden - niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Nu belanghebbende heeft verklaard nog nooit in de omgeving van de Elzenstraat zijn auto te hebben geparkeerd en hij zich niet vooraf op de hoogte heeft gesteld van de parkeer(on)mogelijkheden, houdt de onderzoeksplicht in dat hij oplet of hij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat hij - nadat hij zijn auto heeft geparkeerd - zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom zijn parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevindt. Wat ook zij van de werkzaamheden rondom het appartementencomplex aan de Esdoornstraat, de drukte vanwege de rouwdienst in de kerk en de weersomstandigheden, de inspanning die belanghebbende zich heeft getroost door eerst 100 meter de Elzenstraat in te lopen richting de Larixstraat en daarna 10 tot 15 meter in de richting van de Esdoornstraat tevens de richting van het doel van zijn komst, de Opstandingskerk, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende. Het Hof betrekt daarbij in zijn oordeel dat belanghebbende het bord met opschrift 'einde P-zone' dat zich bevindt op de hoek van Elzenstraat / Esdoornstraat over het hoofd heeft gezien. Indien hij dit bord (zie 2.4.) - dat zich op een afstand van circa 10 tot 15 meter van de parkeerplek bevond - had gezien, was hem direct duidelijk geweest dat hij voor het parkeren in de Elzenstraat en op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was. Dat belanghebbende dit bord heeft gemist, komt voor zijn rekening.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, lid van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.