ECLI:NL:GHARL:2020:10032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
19/01582
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De belanghebbende had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 29 oktober 2019 het verzet gegrond had verklaard. De Rechtbank had echter geen proceskostenvergoeding toegekend, wat de belanghebbende in hoger beroep aanvoerde als reden voor zijn verzet. Het Hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de Rechtbank, omdat deze uitspraak gegrond was verklaard. Dit is in overeenstemming met artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat tegen een gegrond verklaard verzet geen rechtsmiddel openstaat. Het Hof concludeerde dat de Rechtbank de zaak inhoudelijk zou behandelen en dat de beslissing over de proceskosten deel uitmaakte van de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T. Tanghe, lid van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mr. E.D. Postema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01582
uitspraakdatum: 1 december 2020
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het verzet van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht gedane uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 21 januari 2020 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2019, nummer AWB 18/6789, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 17 april 2019 verzet gedaan als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 29 oktober 2019 het verzet gegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling heeft de Rechtbank geen aanleiding gezien.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 21 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat ingevolge artikel 8:104, tweede lid, letter c, van de Awb geen hoger beroep openstaat tegen een door de rechtbank gegrond verklaard verzet.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 4 februari 2020.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Gronden van het verzet

2.1.
Belanghebbende voert in verzet aan dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet is door de Rechtbank weliswaar gegrond verklaard, maar op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank ten onrechte negatief beslist, aldus belanghebbende.
2.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De voor het onderhavige geschil relevante bepalingen uit de Awb en Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) luiden als volgt:
"Artikel 8:55, zevende lid, van de Awb
7. De uitspraak strekt tot:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet,
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
c. gegrondverklaring van het verzet.
Artikel 8: 104, tweede lid, onderdeel c, van de Awb
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
(…)
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
(…)
Artikel 28, tweede lid, van de AWR
2. De belanghebbende en Onze Minister kunnen bij de Hoge Raad (…) beroep in cassatie instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, onderdelen a en b, van die wet."
3.2.
Op grond van artikel 8:104, tweede lid, onderdeel c, van de Awb en artikel 8:55, zevende lid, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 28, tweede lid, van de AWR staat tegen een uitspraak van de rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard geen rechtsmiddel open. Dit is niet anders als de rechtbank in haar uitspraak ook heeft beslist - in dit geval: negatief - over de kosten van het verzet.
3.3.
Het voorgaande betekent niet dat sprake is van een verminderde rechtsbescherming. In gevallen waarin de rechtbank het verzet gegrond verklaart en in diezelfde uitspraak beslist over de kosten van het verzet, wordt deze beslissing voor de toepassing van de regeling voor het hoger beroep geacht deel uit te maken van de uitspraak van de rechtbank waarin na het verzet op het beroep wordt beslist. Tegen deze uitspraak van de rechtbank staat wel hoger beroep open, zodat dan ook de beslissing over de kosten van het verzet ter discussie kan worden gesteld (vgl. Hoge Raad, 15 maart 2019, nr. 17/05607, ECLI:NL:HR:2019:363).
3.4.
In deze zaak betekent dit dat nu de Rechtbank bij haar uitspraak van 29 oktober 2019 belanghebbende in het gelijk heeft gesteld, de uitspraak van de Rechtbank van 17 april 2019 waarbij het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, is komen te vervallen. Het onderzoek met betrekking tot het oorspronkelijke beroep wordt vervolgens op basis van artikel 8:55, negende lid, van de Awb door de Rechtbank voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
3.5.
Kortom, door de Rechtbank zal de zaak inhoudelijk worden behandeld en uitspraak worden gedaan. Voor de toepassing van het hoger beroep tegen deze laatstgenoemde uitspraak van de Rechtbank wordt de beslissing van de Rechtbank in verzet, dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling, geacht deel uit te maken. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank in haar geheel - inclusief de beslissing over de proceskostenveroordeling in verzet - staat het rechtsmiddel van hoger beroep wel open.
3.6.
Het Hof is daarom van oordeel dat belanghebbende terecht wegens het ontbreken van de mogelijkheid van hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank waarin het verzet gegrond is verklaard (zie 1.1.) niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.
Slotsom
Het verzet is ongegrond.

4.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, lid van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 1 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (T. Tanghe)
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.