ECLI:NL:GHARL:2020:10104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
200.278.113
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling en mentorschap op basis van onvoldoende onderbouwing van geestelijke of lichamelijke toestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 10 februari 2020 waren uitgesproken. De verzoeker, geboren in 1996, was in hoger beroep gekomen tegen de onderbewindstelling van zijn goederen en de instelling van een mentorschap, die door GGNet waren aangevraagd. De kantonrechter had geoordeeld dat de verzoeker als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de gronden voor de onderbewindstelling en het mentorschap niet voldoende waren onderbouwd. De verzoeker betwistte dat hij niet in staat was om zijn belangen te behartigen en voerde aan dat hij inmiddels meerdere maanden clean was van drugsgebruik. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verzoeker in het verleden schulden had gemaakt of dat hij niet in staat was zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen.

De kantonrechter had de verzoeker niet zelf gehoord, maar had zich gebaseerd op een gesprek met een juridisch medewerker, wat volgens het hof onvoldoende was om de verzoeken te onderbouwen. Het hof vernietigde de beschikkingen van de kantonrechter en wees de verzoeken van GGNet af, waardoor de taak van de bewindvoerder en mentor per direct eindigde. De beslissing werd genomen in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.113
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8143286 en 8143293)
beschikking van 3 december 2020
In de zaak van
[verzoeker],
verblijvende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.J.J. Broekhuizen te Putten.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting GGNet,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: GGNet;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] , bureau voor bewind & curatele B.V.,
gevestigd te [C] ,
verder te noemen: [B] ;
[de moeder],
wonende te [D] ,
de moeder van [verzoeker] ;
[de vader],
wonende te [E] ,
de vader van [verzoeker] ;
[de zus],
wonende te [D] ,
de zus van [verzoeker] ;
[de broer],
wonende te [D] ,
de broer van [verzoeker] ;
[de halfbroer],
wonende te [D] ,
(half)broer van [verzoeker] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder ook te noemen: de kantonrechter), van 10 februari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2 Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 mei 2020;
- een brief van 2 juli 2020 van GGNet, waaruit blijkt dat GGNet geen verweer voert;
- een e-mailbericht van GGNet van 4 november 2020 met het verzoek om [verzoeker] via een Skype-verbinding te horen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2020 plaatsgevonden. Bij de zitting zijn aanwezig:
- namens [verzoeker] , mr. Broekhuizen;
- namens [B] , [F] en [G] .
De mondelinge behandeling is een half uur later begonnen dan gepland, omdat de Skype-verbinding met [verzoeker] niet tijdig tot stand is gekomen. Met instemming van alle aanwezigen is [verzoeker] na de zitting door de voorzitter als raadsheer-commissaris gehoord, in het bijzijn van zijn advocaat. Aan het einde van de mondelinge behandeling door de raadsheer-commissaris heeft [verzoeker] , na en in overleg met zijn advocaat, afstand gedaan van zijn recht om ten overstaan van de voltallige kamer van het hof zijn standpunten toe te lichten.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is [in] 1996 geboren.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 1 november 2019, heeft GGNet verzocht tot onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] en tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] , met benoeming van [B] tot bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, kort gezegd, de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld (zaaknummer 8143286) en een mentorschap ingesteld (zaaknummer 8143293). [B] is bij die beschikkingen tot bewindvoerder en mentor benoemd.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen. Hij verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en de inleidende verzoeken van GGNet alsnog af te wijzen.
4.3
GGNet heeft geen verweer gevoerd. [B] is van mening dat de bestreden beschikkingen van de kantonrechter dienen te worden bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.3
[verzoeker] is het niet eens met de beslissingen van de kantonrechter en stelt dat er geen gronden zijn voor een onderbewindstelling en een mentorschap. [verzoeker] betwist dat hij als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
5.4
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoeker] in het verleden als gevolg van drugsgebruik psychoses heeft gehad. [verzoeker] is, naar zijn zeggen, inmiddels meerdere maanden clean. Op het moment van de zitting in hoger beroep verblijft [verzoeker] bij [H] in [A] . Hij gebruikt medicatie en het gaat beter met hem.
5.5
Anders dan de kantonrechter is het hof - op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep - van oordeel dat de gronden voor een onderbewindstelling en een mentorschap niet aanwezig zijn. De noodzaak voor een onderbewindstelling en een mentorschap is daarom niet vast komen te staan.
5.6
Het hof overweegt daartoe als volgt. GGNet heeft een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap ingediend bij de kantonrechter. In het verzoekschrift staat dat [verzoeker] door zijn psychische toestand niet in staat is om zijn financiën zelf te regelen en dat hij niet in staat is goede beslissingen te kunnen nemen over bijvoorbeeld verzorging en woonplaatskeuze. Hierbij wordt verwezen naar een toelichting, die echter ontbreekt. Ter onderbouwing van hetgeen in het verzoekschrift is gesteld, zijn geen schriftelijke stukken als bijlage(n) ingediend.
5.7
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de kantonrechter [verzoeker] niet op de verzoeken van GGNet heeft gehoord, maar dat naar aanleiding van de verzoeken van GGNet een gesprek met een juridisch medewerker heeft plaatsgevonden. Van dit gesprek met de juridisch medewerker is een verslag gemaakt. Uit dit verslag blijkt dat de juridisch medewerker de kantonrechter zal adviseren om een onderbewindstelling en een mentorschap in te stellen. De gronden voor deze maatregelen blijken niet uit het gesprek.
5.8
Niet gebleken is voorts dat [verzoeker] voorafgaand aan de onderbewindstelling schulden heeft gemaakt, dan wel zijn vermogensrechtelijke belangen anderszins onbehoorlijk heeft waargenomen. Evenmin is gebleken dat [verzoeker] onvoldoende in staat moet worden geacht zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5.9
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikkingen overwogen dat hij, gelet op de stukken en het gesprek met de juridisch medewerker, voldoende aannemelijk acht dat [verzoeker] als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, dan wel niet in staat is of bemoeilijk wordt ten volle zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf waar te nemen. Uit de bestreden beschikkingen en de in hoger beroep daarbij overgelegde procestukken in eerste aanleg blijkt echter niet op grond waarvan de kantonrechter van oordeel is dat [verzoeker] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn (niet-)vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen: niet vermeld wordt welke aandoeningen [verzoeker] in die behoorlijke waarneming belemmeren en evenmin of die belemmering van tijdelijke of duurzame aard is. De enkele overweging van de kantonrechter dat onder meer uit het (niet door de kantonrechter zelf gevoerde) gesprek met [verzoeker] is gebleken dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een onderbewindstelling en een mentorschap is onvoldoende om tot toewijzing van de verzoeken te kunnen leiden.
5.1
Doordat de noodzaak van een onderbewindstelling en een mentorschap niet is komen vast te staan zal het hof de bestreden beschikkingen vernietigen en de verzoeken van GGNet alsnog afwijzen.
5.11
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat nu de beschikkingen waarbij het bewind en mentorschap is uitgesproken worden vernietigd en de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap alsnog worden afgewezen, de taak van de bewindvoerder/mentor op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW respectievelijk 1:461 lid 4 BW daags na deze uitspraak een einde neemt. De inmiddels door de bewindvoerder/mentor of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven (ook) voor de rechthebbende/betrokkene (in beginsel) echter verbindend.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 februari 2020, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot onderbewindstelling van de goederen die [verzoeker] (zullen) toebehoren en het verzoek tot mentorschap ten behoeve van [verzoeker] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, A. Smeeing-van Hees en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is
op 3 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.