ECLI:NL:GHARL:2020:10190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.278.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon met betrekking tot de rol van de bijzondere curator en de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter aangevochten die op 26 februari 2020 was gegeven. In de tussenbeschikking van 4 augustus 2020 had het hof mr. J.A.H. Nieman benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige om diens belangen te behartigen. De bijzondere curator heeft in een verslag van 23 september 2020 geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij zij de zorgen over de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie bij de vader heeft benadrukt.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader zijn medewerking moet verlenen aan de hulpverlening en dat er meer zicht moet komen op de opvoedsituatie bij hem thuis. De GI heeft aangegeven dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige moet worden weggenomen en dat de vader moet zorgen voor een veilige omgang. De moeder heeft eveneens benadrukt dat er zicht moet komen op de situatie bij de vader voordat er contact kan plaatsvinden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de grieven van de vader niet kunnen slagen en dat de wijziging van de zorgregeling noodzakelijk is in het belang van de minderjarige. De vader wordt aangespoord om opnieuw contact op te nemen met de GI en de wensen van de minderjarige serieus te nemen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.722/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 195357)
beschikking van 1 december 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.E. de Jong te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen,
en
[de bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige] ,
kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 augustus 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. In die tussenbeschikking heeft het hof mr. J.A.H. Nieman benoemd tot bijzonder curator over [de minderjarige] om als onafhankelijke derde op te komen voor zijn belangen, hem een stem te geven en om het hof te adviseren over het verzoek van de vader in hoger beroep. De bijzondere curator heeft aan het verzoek van het hof voldaan en heeft haar bevindingen in een schriftelijk verslag van 23 september 2020 vastgelegd en aan het hof toegestuurd.
1.2
Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de raad van 5 oktober 2020, waarin de raad aangeeft niet te zullen reageren op het verslag van de bijzondere curator;
- een journaalbericht van mr. Mulder van 7 oktober 2020;
- een brief van het JL&R van 8 oktober 2020;
- een journaalbericht van mr. De Jong van 15 oktober 2020;
- een brief van mr. De Jong van 22 oktober 2020 met productie(s).
1.3
Het hof acht zich op basis van de nu beschikbare stukken voldoende voorgelicht en zal, zoals in de tussenbeschikking aangekondigd, nu op de stukken uitspraak doen. Het hof zal daarin ook de schriftelijke reactie van de vader betrekken die bij de brief van mr. De Jong is gevoegd. Weliswaar is deze reactie te laat binnen gekomen, maar nu de belanghebbenden niet door het hof in de gelegenheid zijn gesteld om op elkaars reactie te reageren, zijn zij door deze (te) late reactie niet in hun verdediging geschaad.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van
4 augustus 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
De bijzondere curator heeft in haar schriftelijk verslag van 23 september 2020 het hof geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Weliswaar blijkt ook uit het verslag dat [de minderjarige] zijn vader heel graag wil zien en dat hij het liefst een keer per veertien dagen een weekend bij zijn vader zou willen zijn, maar dit moet wel -zo heeft [de minderjarige] in de gesprekken met de bijzondere curator aangegeven- op een voor [de minderjarige] veilige manier kunnen plaatsvinden. De bijzondere curator heeft vervolgens in haar verslag geformuleerd aan welke voorwaarden voor omgang zou moeten worden voldaan. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het van belang is dat er meer zicht komt op de (opvoed)situatie bij de vader thuis.
2.3
De GI heeft in reactie op het verslag te kennen gegeven dat er nu meer duidelijkheid is met betrekking tot [de minderjarige] zijn wensen en voorwaarden en dat de ontwikkelingsbedreiging dat [de minderjarige] zijn vader niet ziet moet worden weggenomen. Ook onderschrijft de GI het belang dat er meer zicht dient te komen op de situatie bij de vader. Volgens de GI zal de vader zijn medewerking moeten geven en hulp en ondersteuning moeten zoeken en aanvaarden.
2.4
De moeder heeft eveneens benadrukt dat er zicht moet komen op de situatie bij de vader thuis. Pas als die er voldoende is en als de GI meent dat de veiligheid van [de minderjarige] kan worden gewaarborgd kan het contact met [de minderjarige] opgebouwd worden.
2.5
De vader heeft laten weten [de minderjarige] niet te herkennen in het verslag. Hij benadrukt dat hij de vader is van [de minderjarige] en recht heeft op contact met hem. Volgens de vader is er geen reden om hem dat contact te onthouden.
2.6
Het hof is van oordeel dat de wijziging van de zorgregeling die de kinderrechter in de bestreden beschikking van 26 februari 2020 heeft aangebracht in stand dient te blijven. Het hof neemt na eigen onderzoek de motivering van de kinderrechter over en voegt hier nog het volgende aan toe.
2.7
Uit de gesprekken die [de minderjarige] met de bijzondere curator heeft gevoerd is duidelijk geworden dat [de minderjarige] graag contact wil hebben met zijn vader. Uit die gesprekken is echter ook gebleken dat de omgang met zijn vader op een voor [de minderjarige] veilige manier moet plaatsvinden en dat [de minderjarige] die veiligheid in het verleden niet (altijd) heeft ervaren. Daarmee worden naar het oordeel van het hof de zorgen van de GI over [de minderjarige] in het contact met de vader, die er al veel eerder waren, bevestigd. Het hof verwijst in dat verband ook naar hetgeen het hof in zijn beschikking van 29 augustus 2019 (die ging over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ) heeft overwogen. Het hof schreef in die beschikking onder meer:
“Het lijkt erop dat [de minderjarige] in de thuissituatie bij vader aangepast gedrag vertoont, en zich (bij vader) niet veilig voelt. Het is de vraag of de vader over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft om zich positief te ontwikkelen.”En:
“Het hof acht daarnaast van belang dat er zicht komt op de pedagogische vaardigheden van de vader.”
2.8
Hoewel op zichzelf juist is dat de vader, zoals hij zelf aangeeft, recht heeft op contact met [de minderjarige] , is het hof gezien voornoemde zorgen van oordeel dat wijziging van de oude zorgregeling -die overigens ook al sinds medio 2019 niet meer door de vader werd nageleefd- in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk was en is. Anders dan de vader lijkt te betogen, houdt de wijziging van de zorgregeling niet in dat er geen contact meer kan zijn tussen [de minderjarige] en de vader, maar dat dit contact plaatsvindt onder regie en verantwoordelijkheid van de GI en onder de voorwaarden die de GI daaraan in het belang van [de minderjarige] stelt. Die voorwaarden houden onder meer in dat de vader [de minderjarige] niet belast met volwassenproblematiek, zich niet negatief uitlaat over de moeder en zich meewerkend -en niet dreigend- opstelt richting de hulpverlening. Na een gezamenlijk gesprek hierover met de vorige advocaat van de vader in februari 2020 is de vader echter uit contact gegaan met de GI waarna verdere afspraken over de voorwaarden en het hervatten van de omgang niet tot stand zijn gekomen. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] , die nu immers al lange tijd geen contact meer heeft met de vader.
2.9
Daar waar de vader, evenals alle betrokkenen, inclusief [de minderjarige] , wil dat er weer omgang plaatsvindt roept het hof de vader op het contact met de GI opnieuw aan te gaan en daarbij zo nodig hulp voor zichzelf te zoeken en te aanvaarden. Van belang is verder -zo blijkt uit het verslag van de bijzondere curator- dat de vader oog heeft voor [de minderjarige] zijn wensen over het contact met de vader en hem daarin serieus neemt. Het baart het hof in dat verband zorgen dat de vader spreekt over een gemanipuleerd kind.
Als de vader het gesprek met de GI (opnieuw) aangaat kunnen de voorwaarden waaronder contact tussen de vader en [de minderjarige] kan plaatsvinden worden besproken en kan -ervan uitgaand dat de vader zich daar in het belang van [de minderjarige] ook aan houdt- naar contactherstel worden toegewerkt. In die situatie hoeft van vrees voor vervreemding, waarover de vader in zijn eerste grief spreekt, geen sprake te zijn.

3.De slotsom

Uit het vorenstaande volgt dat de grieven van de vader niet kunnen slagen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier en is op 1 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.