ECLI:NL:GHARL:2020:1028

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
200.259.998/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en omgangsregeling in geschil tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige, waarbij de moeder haar kind geen statusvoorlichting geeft en de omgang met de vader wil beperken. De vader heeft de minderjarige erkend en de GI heeft een verzoek ingediend om de omgangsregeling te wijzigen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de GI verzocht om deze te wijzigen naar een minder frequente omgang. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de moeder niet in staat is om de minderjarige emotionele toestemming te geven voor de omgang met de vader. Het hof benadrukt dat de moeder haar wettelijke plichten als gezaghebbende ouder moet nakomen en dat het in het belang van de minderjarige is dat hij weet wie zijn biologische vader is. De GI zal desnoods de statusvoorlichting op zich nemen, aangezien de moeder hierin niet meewerkt. Het hof concludeert dat de huidige omgangsregeling niet inperkt moet worden, omdat de vader zijn verantwoordelijkheden goed oppakt en de minderjarige zich in deze situatie lijkt te kunnen handhaven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.998/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/165058 / FJ RK 19-70)
beschikking van 6 februari 2020
inzake
[verzoekster],
woonplaats kiezende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse te Zeist.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 6 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 mei 2019;
- een journaalbericht van mr. Schütz van 28 juni 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 24 juli 2019;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jansse van 19 december 2019 met productie(s), die vanwege de slechte leesbaarheid op 3 januari 2020 (deels) nogmaals is verzonden.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is de heer [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 ( [de minderjarige] ), over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent. De vader is de verwekker van [de minderjarige] en heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] staat onder toezicht sinds 30 augustus 2017.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
1 augustus 2018 is een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] minimaal één uur per twee weken plaatsvindt, onder regie van de GI.
3.3
De GI heeft op 23 januari 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank ex artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW), strekkende tot wijziging van de geldende omgangsregeling naar een omgangsregeling van een keer per acht weken van maximaal drie kwartier, begeleid op het kantoor van de GI te Groningen.
3.4
In de bestreden beschikking is het voormelde verzoek van de GI afgewezen.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI alsnog toe te wijzen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat waar de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat de GI het verzoek onvoldoende had gemotiveerd, de GI inmiddels een nadere toelichting op het verzoek heeft gegeven. Hieruit blijkt volgens de moeder dat het voortzetten van de huidige omgangsregeling te belastend is voor [de minderjarige] en niet in zijn belang.
4.2
De GI heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en toegelicht dat de vader inmiddels de aanwijzingen van de GI goed heeft opgepakt, waardoor het contact met [de minderjarige] meer ontspannen verloopt. [de minderjarige] lijkt de bezoeken van een uur goed vol te houden. Om deze reden heeft de GI geen hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Tegelijk weet [de minderjarige] nog steeds niet dat de man met wie hij speelt tijdens de omgangsmomenten zijn biologische vader is. De GI heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin haar is opgedragen mee te werken aan statusvoorlichting. Tot nu toe heeft de status- voorlichting niet plaatsgevonden; de afspraken die daarvoor gepland waren op
19 december 2019 en 6 januari 2020 zijn door de moeder afgezegd. Volgens de GI is het moeilijk om tot een samenwerking met moeder te komen, nu uit alles blijkt dat zij er niet achter staat dat [de minderjarige] omgang heeft met de vader. Het gebeurt met enige regelmaat dat de bezoeken door de moeder worden afgezegd. Ook is het voorgekomen dat de moeder met [de minderjarige] in de auto bleef zitten, volgens de moeder omdat [de minderjarige] niet naar binnen wilde. Dit alles is niet in het belang van [de minderjarige] .
4.3
De vader heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. De huidige omgangsregeling loopt goed en [de minderjarige] lijkt het aan te kunnen. De vader stelt zijn uiterste best te doen zijn boosheid richting moeder niet te uiten. Door het afzeggen van de afspraken door de moeder is in feite al sprake van een omgang van eens per vier of zes weken; de vader wil de huidige frequentie van eens per twee weken behouden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Het tweede lid bepaalt dat op verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling, de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Uit de stukken en uit het verloop van de zitting is gebleken dat de moeder nog altijd niet bereid of in staat is [de minderjarige] emotionele toestemming te geven voor de omgang met de vader. Hoewel zij er voortdurend op is gewezen hoe belangrijk het is dat zij [de minderjarige] vertelt dat de vader zijn biologische vader is, heeft zij daaraan tot nu toe niet meegewerkt. [de minderjarige] is vier jaar oud en stelt tijdens de omgangsmomenten regelmatig de vraag wie die man is met wie hij speelt. Doordat de moeder hierover geen duidelijkheid geeft, handelt zij niet in het belang van [de minderjarige] . Hierdoor zijn niet alleen de omgangsmomenten voor [de minderjarige] nu niet goed te begrijpen, maar ook is het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] 's identiteit belangrijk dat hij weet wie zijn biologische vader is en dat hij ongestoord met hem een band kan opbouwen. In positieve zin valt op dat de vader de aanwijzingen van de GI over het invullen van de omgangsmomenten goed heeft opgepakt en zijn contact met [de minderjarige] daardoor meer ontspannen en zinvol is geworden. Tegelijk wordt [de minderjarige] nog altijd blootgesteld aan de strijd tussen zijn ouders. Hoewel niet is gebleken van recente incidenten tijdens de omgangsmomenten, is - ook op de zitting - duidelijk gebleken dat de ouders geen goed woord voor elkaar over hebben. Zij spreken nog altijd vooral over zichzelf en redeneren vanuit hun eigen angst en boosheid. Onder deze omstandigheden is het bijzonder te noemen dat het de ouders, met hulp van de GI, überhaupt lukt de omgang te laten plaatsvinden. Het is bovendien bijzonder te noemen dat [de minderjarige] zich in deze complexe en beladen situatie staande lijkt te kunnen houden. De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat, nadat de daartoe geplande afspraken niet door zijn gegaan, opnieuw gekeken wordt hoe op korte termijn de statusvoorlichting kan worden vormgegeven. Het hof acht het van groot belang dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt, waarbij de GI desnoods deze taak dient over te nemen van de moeder. Ook heeft de GI aangegeven de ouders te zullen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden en te bezien of het plannen van de afspraken kan worden verbeterd, om te kunnen blijven komen tot een zinvol contact tussen [de minderjarige] en de vader. In zoverre is de door de moeder aan haar hoger beroep ten grondslag gelegde nadere toelichting van de GI achterhaald en zal het hof, gelet op de mogelijkheden die de GI nu nog ziet, de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader niet inperken.
5.3
Het hof overweegt ten slotte nog als volgt. Het hof wijst de moeder erop dat zij zich goed moet realiseren dat de wijze waarop zij op dit moment uitvoering geeft aan haar ouderlijk gezag in strijd is met de wet. De wetgever heeft namelijk bepaald dat het ouderlijk gezag de plicht van de ouder omvat om zijn kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Ook omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Het hof verwacht van de moeder dat zij er nu alles aan gaat doen om te bewerkstelligen dat zij haar wettelijke taak als gezaghebbende ouder oppakt en haar sterk negatieve houding ten opzichte van het contact tussen [de minderjarige] en de vader zo goed als mogelijk ombuigt in een (minstens) neutrale houding.

6.De slotsom

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
6 maart 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Woudenberg, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 6 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.