In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 1 oktober 2019 een naheffingsaanslag BPM had verminderd. De belanghebbende, Autobedrijf [X], had op 6 september 2017 aangifte gedaan voor de BPM in verband met de registratie van een gebruikte Ford Focus. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, maar na bezwaar werd deze verminderd. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag verder moest worden verminderd tot € 966, wat leidde tot het hoger beroep van de Inspecteur.
Tijdens de zitting op 19 november 2020 werd het geschil besproken, waarbij de Inspecteur betwistte dat de schadecorrectie door de Rechtbank correct was vastgesteld. De Inspecteur stelde dat de schadeherstel niet voldoende was aangetoond door de belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de schadeherstel had plaatsgevonden. Het Hof concludeerde dat de verschuldigde belasting opnieuw moest worden vastgesteld, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.573.
De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 december 2020.