ECLI:NL:GHARL:2020:10515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
19/01437
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en belastingrente door de Inspecteur tegen Autobedrijf [X]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 1 oktober 2019 een naheffingsaanslag BPM had verminderd. De belanghebbende, Autobedrijf [X], had op 6 september 2017 aangifte gedaan voor de BPM in verband met de registratie van een gebruikte Ford Focus. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, maar na bezwaar werd deze verminderd. De Rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag verder moest worden verminderd tot € 966, wat leidde tot het hoger beroep van de Inspecteur.

Tijdens de zitting op 19 november 2020 werd het geschil besproken, waarbij de Inspecteur betwistte dat de schadecorrectie door de Rechtbank correct was vastgesteld. De Inspecteur stelde dat de schadeherstel niet voldoende was aangetoond door de belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de schadeherstel had plaatsgevonden. Het Hof concludeerde dat de verschuldigde belasting opnieuw moest worden vastgesteld, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.573.

De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/01437
uitspraakdatum: 15 december 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 1 oktober 2019, nummer AWB 19/1193, in het geding tussen
Autobedrijf [X] .gevestigd te
[Z] ,
en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 966 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld tot een bedrag van € 1.532 en is gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft voor de zitting een nader stuk (foto’s) toegezonden aan het Hof.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 19 november 2020. Via een videoverbinding hebben hieraan deelgenomen [A] , als gemachtigden van belanghebbende bijgestaan door [B] , en [C] en [D] namens de Inspecteur.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 september 2017 aangifte voor de BPM gedaan in verband met de registratie in het kentekenregister van een gebruikte personenauto van het merk Ford, type Focus 1.5 ST-Line. De auto bezit een benzinemotor. De datum van eerste toelating van de auto is 8 mei 2017. Het kenteken is afgegeven en tenaamgesteld in het kentekenregister op 17 oktober 2017. Ten tijde van de aangifte was de auto bijna vier maanden oud. De kilometerstand van de auto bedroeg 3.596.
2.2.
In de aangifte heeft belanghebbende ervoor gekozen de vermindering van BPM als gevolg van afschrijving te berekenen op basis van een taxatierapport dat is opgesteld op 31 augustus 2017. De berekende BPM in de aangifte bedroeg € 767. De BPM heeft belanghebbende voldaan.
2.3.
De Inspecteur heeft een herbeoordeling van de taxatie van belanghebbende laten uitvoeren door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) op 12 september 2017. De Inspecteur heeft een waardevermindering toegepast van € 5.174 als gevolg van schade. Dit is 76% van de gecalculeerde schade van € 6.782. In het rapport van DRZ is de handelsinkoopwaarde voor aftrek van schade bepaald op € 19.761, aan de hand van een koerslijst van AutotelexPro. Hierop is een waardevermindering van € 5.174 in verband met schade toegepast, zodat een handelsinkoopwaarde van € 14.587 resteert. Op basis daarvan heeft de Inspecteur een bedrag van € 2.164 nageheven en € 38 belastingrente in rekening gebracht.
2.4.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.763 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot € 31. Bij deze vermindering van de naheffingsaanslag is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 19.761 verminderd met de bruto schade van € 6.782 is € 12.979.
2.5.
In beroep zijn partijen het eens geworden over de handelsinkoopwaarde vóór vermindering wegens schade van € 18.758. De Rechtbank heeft de omvang van de schade schattenderwijs bepaald op € 9.782. Op basis daarvan is de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 8.976. Uitgaande van een tussen partijen vaststaande historische nieuwprijs van € 29.594 en een bruto-BPM van € 5.991, is de verschuldigde BPM berekend op € 1.817. Dit bedrag diende nog verminderd te worden met een leeftijdskorting van € 84, zodat de verschuldigde BPM € 1.733 bedraagt. De naheffingsaanslag is door de Rechtbank vervolgens verminderd tot € 966 en de beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank het bedrag aan schade terecht heeft vastgesteld op € 9.782.
3.2.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Verschuldigde belasting
4.1.
De BPM is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister. Voor gebruikte personenauto’s betekent dit dat de vermindering als bedoeld in artikel 10 Wet BPM moet worden bepaald naar dat moment. [1]
4.2.
De Inspecteur heeft ter zitting op vragen van het Hof verklaard dat in de praktijk de Belastingdienst uitgaat van de waarde van de personenauto op het tijdstip van doen van aangifte. Hier is kennelijk sprake van beleid dat afwijkt van de wettelijke regeling en ook afwijkt van dat wat is bepaald in onderdeel 6.2 van het Kaderbesluit BPM. Een belastingplichtige kan op dit beleid een beroep doen, indien dit leidt tot een voor hem gunstigere uitkomst.
4.3.
Belanghebbende mag daarom op grond van dit beleid uitgaan van de waarde van de personenauto op het tijdstip van het doen van aangifte, ook al zou als gevolg van herstel van schade na die datum de waarde van de personenauto op het moment van registratie hoger zijn. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is geweest van schadeherstel tussen het tijdstip van het doen van aangifte en het tijdstip van taxatie door de DRZ, dan wel dat de schade al is hersteld vóór het doen van aangifte.
4.5.
De bewijslast dat ten tijde van het doen van aangifte de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan de door DRZ vastgestelde schade van € 6.782, rust op belanghebbende. [2] Belanghebbende heeft slechts verklaard dat hij na het doen van aangifte schade heeft hersteld, maar op geen enkele wijze enige vorm van bewijs van de juistheid van die verklaring overgelegd. Er is geen sprake van reparatienota’s omdat belanghebbende zelf de schade zou hebben hersteld. Belanghebbende heeft ook geen ander bewijs overgelegd dat zijn stellingname zou kunnen onderbouwen. Het is ook niet uit te sluiten, zoals de Inspecteur heeft gesteld, dat de schade is hersteld tussen het moment waarop belanghebbende de personenauto heeft laten taxeren (31 augustus 2017) en het moment van het doen van aangifte.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van schadeherstel tussen het moment van het indienen van de aangifte en het moment van taxatie door de DRZ.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de verschuldigde belasting als volgt moet worden bepaald: (€ 18.758 -/- € 6.782)/€ 29.594 x € 5.991 = € 2.424 -/- € 84 (leeftijdskorting) = € 2.340. De naheffingsaanslag moet dan € 2.340 -/- € 767 = € 1.573 bedragen.
Proceskosten bij de Rechtbank
4.7.
De Inspecteur heeft bij de Rechtbank het standpunt ingenomen dat als de naheffingsaanslag moet worden verminderd als gevolg van het ter zitting overleggen van een andere koerslijst, dit geen reden is voor een veroordeling in de proceskosten aangezien gemachtigde dit al in een veel eerder stadium had kunnen doen.
4.8.
Het Hof verwerpt dit standpunt. De nieuwe koerslijst AutotelexPro is door gemachtigde op de zitting bij de Rechtbank overgelegd. De Inspecteur heeft daarover verklaard dat dit een uitdraai is van een margekoerslijst uit 2019. Tevens heeft hij verklaard dat destijds, waarmee hij naar het Hof begrijpt bedoelt in de bezwaarfase, het niet mogelijk was om een dergelijke uitdraai te maken. In dat geval kan de gemachtigde niet worden verweten dat hij pas in de beroepsfase een dergelijke koerslijst overlegt. Het Hof ziet daarom geen reden om de beslissing van de Rechtbank over het vergoeden van proceskosten te vernietigen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor het in rekening brengen van griffierecht, omdat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond wordt verklaard.
Het Hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.573 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. T.A. Gladpootjes, voorzitter, mr. drs. P. Fortuin en mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. Bohnen als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020
De griffier, De voorzitter,
(E.J.M. Bohnen) (T.A. Gladpootjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 december 2020
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695.
2.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318.