In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen HSK B.V. en Vastgoed Zèta (Platinum-Oost) B.V. over achterstallige huur, boetes en rente. De huurovereenkomst voor een winkelruimte aan de Hoofdstraat 77 te Hoogeveen, die op 9 november 2013 inging, werd door HSK op 28 maart 2014 opgezegd. HSK heeft echter de huur over de maanden november 2013 tot en met juli 2014 niet betaald. Na het faillissement van HSK op 2 september 2014 heeft de curator de huurovereenkomst opgezegd, maar de ontruiming van het pand verliep moeizaam. De kantonrechter heeft in eerste aanleg een deel van de vordering van IEF toegewezen, maar HSK ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van HSK beoordeeld, waaronder het beroep op rechtsopvolging door Vastgoed Zèta en de vernietiging van de algemene voorwaarden. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van rechtsopvolging, maar enkel van een naamswijziging. De grieven met betrekking tot de gebruiksvergoeding en de boete werden verworpen, omdat HSK onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. Het hof oordeelde dat de boetes niet gematigd konden worden, omdat HSK de algemene voorwaarden had erkend en de boetes in verhouding stonden tot de huurschuld.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd, maar de veroordeling tot betaling van een bedrag aan IEF bevestigd, met een aanpassing van de wettelijke rente. HSK werd veroordeeld om haar eigen proceskosten in hoger beroep te dragen. De uitspraak is gedaan op 11 februari 2020.