ECLI:NL:GHARL:2020:1218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.264.197
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over de minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het verzoek ingediend om het gezag van de vader te beëindigen, na een echtscheiding in februari 2017. De ouders zijn sinds september 2015 uit elkaar en hebben drie kinderen: [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De kinderen wonen bij de moeder en zijn sinds 20 september 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland.

In eerste aanleg had de rechtbank Midden-Nederland het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder is vervolgens in hoger beroep gegaan met drie grieven, waarbij zij verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het gezag over de kinderen bij uitsluiting aan haar toe te wijzen. De vader verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de moeder of afwijzing van haar verzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat er geen verbetering te verwachten is in de communicatie tussen hen. De ouders zijn sinds hun scheiding lijnrecht tegenover elkaar komen te staan, wat heeft geleid tot extra onrust voor de kinderen. Het hof heeft daarom besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag over de kinderen uitsluitend aan de moeder toe te wijzen, met als doel meer rust en stabiliteit voor de kinderen te creëren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.197
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 474216)
beschikking van 13 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.B. Plantema-Volkers te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2019;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Ewijk van 7 januari 2020, met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 14 januari 2020 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen [C] en [D] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is verschenen [E] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn in september 2015 uit elkaar gegaan. Het huwelijk van partijen is op 1 februari 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [F] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [G] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 te [H] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.3
De kinderen zijn sinds 20 september 2016 onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens verlengd is, laatstelijk bij beschikking van 17 september 2019 tot 20 september 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezag van de vader over de kinderen afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen bij uitsluiting van de vader aan de moeder wordt toegewezen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er bij instandhouding van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijk overleg over de kinderen en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. De vader en de moeder staan sinds zij in 2015 uit elkaar zijn gegaan lijnrecht tegenover elkaar. De ouders zijn het nergens met elkaar over eens en er is geen enkele voor de belangen van de kinderen betekenisvolle communicatie tussen hen. De minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag van de ouders ontbreekt derhalve. Daarnaast heeft het gezamenlijk gezag de afgelopen jaren voor meer problemen en spanningen tussen de ouders gezorgd en daardoor voor de kinderen extra onrust opgeleverd, terwijl de kinderen al veel te verwerken hadden door de echtscheiding van de ouders en de detentieperiode van de vader. Sinds de start van de ondertoezichtstelling bijna drieënhalf jaar geleden, in september 2016, is – ondanks de inspanningen van de GI en beide ouders – nog geen enkele verbetering gekomen in de samenwerking en de communicatie tussen de ouders. Als het gezag alleen bij de moeder komt te liggen zal dat meer rust geven voor de kinderen. Dit is ook van belang omdat (op korte termijn) voor [de minderjarige1] en [de minderjarige3] ten aanzien van hun schoolkeuze gezagsbeslissingen genomen dienen te worden.
Gelet op de weinig vruchtbare wijze waarop de ouders de laatste jaren met elkaar ook ten aanzien van minder belangrijke beslissingen in het belang van de kinderen hebben gecommuniceerd, verwacht het hof niet dat de ouders ten aanzien van de voor hun kinderen zo belangrijke schoolkeuze wel in staat zullen zijn om tot een zinvol overleg te komen. Ook ten aanzien van andere onderwerpen valt niet te verwachten dat de ouders binnen afzienbare tijd in staat zijn tot behoorlijk overleg over hun kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 mei 2019, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [F] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [G] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 te [H]
wordt beëindigd en dat de moeder alleen met het gezag over voornoemde minderjarigen wordt belast;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, H. Phaff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 13 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.