ECLI:NL:GHARL:2020:1521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
200.239.233/01 en 200.241.924/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met aandacht voor toekomstmogelijkheden en gezinsbanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige] en [de minderjarige2]. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 volgt op een tussenbeschikking van 16 augustus 2018 en eerdere beslissingen van de kinderrechter. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Nijenhuis, heeft verzocht om herziening van de uithuisplaatsing. Het hof heeft kennisgenomen van een NIFP-rapport dat de situatie van de kinderen en de moeder in kaart brengt. Het rapport wijst op de problematiek van de kinderen, waaronder gedragsproblemen en de impact van hun voorgeschiedenis van instabiliteit en onveiligheid. Het hof concludeert dat de gronden voor de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn voldaan en dat een lichtere maatregel niet volstond. De deskundige heeft aangegeven dat er voor [de minderjarige] mogelijkheden zijn voor terugkeer naar de moeder, terwijl voor [de minderjarige2] de situatie complexer is. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.239.233/01 en 200.241.924/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland: C/16/452187 / JL RK 17-838, C/16/456505 / JL RK 18-157, C/16/456511 / JL RK 18-158, C/16/455704 / JL RK 18-120 en C/16/457049 / JL RK 18-180)
beschikking van 18 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
(vanaf 25 januari 2019 Stichting Samen Veilig Midden-Nederland)
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders van [B],
gevestigd te [C] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders van [de minderjarige] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 5 maart 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na die tussenbeschikking is op 16 september 2019 bij het hof binnengekomen het (NIFP-)rapport van forensisch psychologisch onderzoek ondertekend op 12 september 2019 door de Gz-psycholoog [D] .
1.3
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op voormeld rapport. Het hof heeft kennisgenomen van het journaalbericht van mr. Nijenhuis van 25 november 2019 en de brief van SAVE van 5 december 2019.
1.4
Het hof acht zich nu voldoende geïnformeerd voor het nemen van de beslissing.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikkingen van
16 augustus 2018 en 5 maart 2019 voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Onder meer blijkt daaruit dat het geschil in de zaak met nummer 200.239.233/01 betrekking heeft op de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 8 februari 2018, waarin de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige] zijn verlengd tot uiterlijk 2 april 2018 en dat het geschil in de zaak met nummer 200.241.924/01 betrekking heeft op de daarop volgende verlenging van die maatregelen tot 2 oktober 2018 in de beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2018 (voor [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg en voor [de minderjarige] in een gezinshuis).
Verder blijkt daaruit dat deze kinderen jarenlang te maken hebben gehad met instabiliteit en onveiligheid als gevolg van onder meer de echtscheidingsstrijd tussen hun ouders.
2.3
De perioden waarop de in geding zijnde maatregelen betrekking hebben zijn inmiddels verstreken. Gelet op het door artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder desondanks een rechtens relevant belang bij toetsing van de voormelde maatregelen op rechtmatigheid. Het hof overweegt daartoe als volgt.
2.4
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
2.5
[de minderjarige] , inmiddels dertien jaar, komt in het NIFP-onderzoek naar voren als een meisje met een belaste voorgeschiedenis waarin sprake was van veel onvoorspelbaarheid, verwaarlozing en onveiligheid. Het daadwerkelijk vertrouwen van anderen is moeilijk voor haar. Ze doet het ondanks alles op dit moment goed op school en heeft vrienden. Het gezinshuis maakt zich wel zorgen over haar gedrag maar geeft ook aan dat er redelijk wat progressie is geweest. [de minderjarige] zet zich af tegen het gezinshuis, mogelijk mede vanuit een vergaande loyaliteit naar (in januari 2019 overleden vader en) moeder. Bij [de minderjarige] zijn in dit onderzoek wel gedragsproblemen gezien maar ook duidelijke krachten. Wanneer zij voldoende aandacht krijgt en zich gezien voelt en begrensd wordt, bloeit zij op. Als gevolg van haar grenzeloosheid, beïnvloedbaarheid, haar geschiedenis met seksualiserend gedrag en haar zelfbepalende gedrag is zij wel extra kwetsbaar voor misbruik of beïnvloeding. Ook haar persoonlijkheidsontwikkeling kan als gevolg hiervan gevaar lopen. Zorgwekkend is de rationele wijze waarop zij omgaat met problemen en het verlies van haar vader. Er zijn maar weinig emoties bij haar te bemerken (behalve boosheid/verongelijktheid) wanneer zij spreekt over wat haar allemaal overkomen is. [de minderjarige] heeft baat bij een leefomgeving waarin duidelijk is wat er van haar verwacht wordt, waarin zij op een bij haar leeftijd passende manier haar grenzen mag verkennen maar waarin zij ook duidelijk begrensd wordt in haar gedrag en haar boze buien. [de minderjarige] heeft het nodig dat zij gezien wordt en dat volwassenen de (praktische) randvoorwaarden voor haar scheppen om tot ontwikkeling te komen. Dit laatste geldt voor de moeder, het gezinshuis en ook de GI. Ook is het belangrijk dat er met [de minderjarige] stilgestaan gaat worden bij haar levensverhaal en de dood van haar vader. Het maken van een levensboek begeleid door een professionele begeleider kan hierbij helpend zijn. Individuele therapie wordt voor haar op dit moment niet nodig geacht door de deskundige van het NIFP.
2.6
Bij [de minderjarige2] , die nu negen jaar is, is vanaf zijn jongste jaren al veel probleemgedrag gezien wat volgens de onderzoeker ook in het NIFP-onderzoek zeer sterk naar voren komt. Hij heeft in zijn jonge leven veel onzekerheid, onveiligheid en verwaarlozing meegemaakt. [de minderjarige2] toont zich grensoverschrijdend, zelfbepalend, agressief en opstandig. Hij ziet geen gevaar of zoekt het zelfs op, is destructief en komt niet tot leren. Hij heeft voortdurend een-op-eenbegeleiding nodig. Daarbinnen kan hij beter tot zijn recht komen en worden ook zijn sterke kanten gezien zoals zijn nieuwsgierigheid, leergierigheid en behulpzaamheid. Zijn verstandelijke vermogens liggen hoogstwaarschijnlijk vooral op licht verstandelijk beperkt niveau, hoewel er binnen het profiel wel discrepanties gevonden worden. Naast het externaliserende probleemgedrag wordt ook internaliserend gedrag gezien. [de minderjarige2] imponeert als wat bozig of vlak gestemd en hij heeft na het overlijden van de vader meermaals blijk gegeven van somberheid. Hij spreekt echter op rationele wijze over de vader en zijn dood. Dit baart zorgen. Het beeld van de problematiek van [de minderjarige2] is zeer diffuus. Hoewel er mogelijk ook sprake is van onveilige gehechtheid lijkt er geen daadwerkelijke hechtingsstoornis aanwezig. Zijn gedragingen passen, zeker gezien de erfelijke belasting eerder bij ADHD, een autismespectrumstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Dit alles wordt nog gecompliceerd door somberheidsklachten en problemen in de zindelijkheid.
2.7
De deskundige rapporteert ten aanzien van de moeder onder meer dat zij in het onderzoek naar voren komt als een nuchtere vrouw, die met redelijke waarschijnlijkheid op een benedengemiddeld cognitief niveau functioneert. Ze kan goed aanpakken en zet zich sterk in voor haar kinderen. De moeder komt in dit onderzoek ook als rationeel en vooral praktisch naar voren. Veel emoties worden niet bij haar waargenomen, zeker gezien alles wat haar overkomen is en overkomt. Er wordt bij haar geen psychiatrische of persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld in dit onderzoek maar wel worden wat kenmerken van somberheid bij haar gezien, wat niet verwonderlijk is gezien de situatie.
2.8
Als contra-indicaties voor terugkeer van de kinderen naar de moeder worden door de deskundige onder meer genoemd de complexiteit van de huidige situatie en specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen in combinatie met de mogelijkheden van de moeder en haar partner. Complicerende factoren daarbij zijn onder meer de ingewikkelde band tussen de kinderen en de moeder (verbetering daarvan zal veel tijd en aandacht kosten) en de problematiek van de oudste drie zoons van de moeder en de invloed die daarvan uitgaat op de overige leden van het gezin. In hun wens om de kinderen weer thuis te hebben gaan de moeder en haar partner volgens de deskundige voorbij aan de complexiteit van de huidige situatie. Terugkeer van [de minderjarige2] en [de minderjarige] naar de moeder vindt de deskundige op het moment van afronding van het onderzoek nog niet in hun belang. Wat [de minderjarige2] betreft is er een sterk vermoeden dat een thuisplaatsing ook niet meer tot de mogelijkheden behoort op de langere termijn gezien zijn forse problematiek waaraan wel gewerkt kan worden maar die niet ‘genezen’ kan worden. Of [de minderjarige2] ooit tot zelfstandigheid kan komen zal de toekomst uit moeten wijzen maar hierbij kunnen vraagtekens gesteld worden.
2.9
Voor [de minderjarige] ziet de onderzoeker in de toekomst wel mogelijkheden voor terugkeer naar de moeder. Zij toont zich ondanks alles veerkrachtig. Alles overziend vindt de deskundige voorlopig (het komende schooljaar) voor [de minderjarige] een voortzetting van haar huidige plaatsing binnen het gezinshuis aangewezen. Zeker nu de samenwerking tussen de moeder en de gezinshuisouder weer beter verloopt, kan op deze manier een zo optimaal mogelijk opvoedklimaat neergezet worden (met inachtneming van de hierboven beschreven randvoorwaarden). [de minderjarige] kan dan nog een tijdje op haar huidige school blijven, want ondanks dat zij zegt niet van ‘groen’ te houden (zij zit op een groenschool, maar wil eigenlijk kapster worden), heeft ze daar wel vrienden gemaakt, haar plek gevonden en veel geleerd. Men kent haar op school en houdt haar goed in de gaten. Deze veiligheid en stabiliteit wegen zwaar op het huidige nog onrustige moment. Op basis van dit onderzoek wordt de inschatting gemaakt dat [de minderjarige] in staat is om weer thuis te gaan wonen op termijn. Zij wil dit zelf heel graag en de moeder (met ondersteuning vanuit haar netwerk) staat hier voor open en lijkt hiertoe in staat. Ook school schat in dat [de minderjarige] de mogelijkheden heeft om op termijn een overstap naar een andere school te gaan maken. Startend vanuit deze situatie kan een opbouw gemaakt worden met het uitbreiden van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] zodat zij op termijn weer helemaal bij de moeder zou kunnen gaan wonen. De deskundige formuleert in dit verband aan het eind van het rapport enkele aanbevelingen voor (opbouw van de) omgang en hulpverlening.
2.1
Gelet op voornoemde onderzoeksbevindingen en de conclusies van de NIFP-deskundige, die het hof onderschrijft en tot de zijne maakt, alsook gelet op de overige beschikbare gegevens, is het hof van oordeel dat in de periode(n) hier in geding aan de gronden voor de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige] is voldaan en dat een lichtere maatregel, zeker ten aanzien van [de minderjarige2] maar ook ten aanzien van [de minderjarige] , in de betreffende perioden niet volstond.
2.11
Het hof zal de bestreden beschikkingen daarom bekrachtigen voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.

3.De slotsom

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de moeder in beide zaken geen doel treft voor zover daarmee de vernietiging van de in geding zijnde maatregelen is beoogd.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
in de zaak met nummer 200.239.233/01:bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 8 februari 2018, uitgesproken onder zaaknummer C/16/452187 / JL RK 17-838;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
in de zaak met nummer 200.241.924/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 29 maart 2018, uitgesproken onder zaaknummers C/16/456505 / JL RK 18-157, C/16/456511 / JL RK 18-158, C/16/455704 / JL RK 18-120 en C/16/457049 / JL RK 18-180, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, voorzitter, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier is op 18 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.