Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
PVE,
[appellanten] c.s.,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten, het geschil en de beslissing van de rechtbank
4.De beoordeling in het incident
slotsom
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 25 februari 2020 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een huurgeschil tussen [geïntimeerde], eigenaar van een horecapand, en [appellanten], die als bestuurders van Bull’s Eye B.V. betrokken zijn bij de huur. De achtergrond van het geschil ligt in een huurachterstand die heeft geleid tot een kort geding en een schikking, waarbij Bull’s Eye B.V. zich verplichtte om de achterstand te betalen. Echter, na het niet voldoen aan deze verplichting heeft [geïntimeerde] [appellanten] c.s. gedagvaard voor de achterstallige huur en bijkomende kosten. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 25 juni 2019 [appellanten] c.s. grotendeels in het ongelijk gesteld en hen veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.390,-, met de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaard.
In het hoger beroep hebben [appellanten] c.s. verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, met als argument dat de executie van het vonnis zou leiden tot onomkeerbare schade, namelijk de executoriale verkoop van de woning van [appellant]. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van [appellanten] c.s. bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging. Het hof heeft daarom besloten de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen, en de kosten van het incident gereserveerd tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven op 7 april 2020.