Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de beperking van de omgang tussen de niet-verzorgende ouder, de moeder, en haar kind, [de minderjarige], door de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de schriftelijke aanwijzing van de GI, die de omgang heeft beperkt tot twee uur per vier weken, te laten vervallen en de oude omgangsregeling te herstellen. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, waar de moeder's verzoek werd afgewezen. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 31 januari 2019 en de relevante correspondentie tussen de moeder en de GI. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 januari 2020, waarbij zowel de moeder als de vader aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI.
De moeder stelt dat de e-mail van de GI van 16 oktober 2018 moet worden beschouwd als een schriftelijke aanwijzing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de GI onterecht de omgang heeft beperkt zonder de kinderrechter te raadplegen. Het hof oordeelt echter dat de e-mail niet kan worden beschouwd als een schriftelijke aanwijzing, omdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] al bij de vader was vastgesteld. De moeder's argument dat de rechtsgevolgen gelijk zijn aan die van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt door het hof verworpen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, zij het op andere gronden, en wijst het verzoek van de moeder af.