Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een kleindochter en haar oma. De moeder van de kleindochter had geen appel ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank dat er sprake was van family-life tussen de oma en de kleindochter, maar ontkende dit in haar verweer. De oma, die in hoger beroep ging, verzocht om een omgangsregeling van één keer per vier weken met haar kleindochter. De moeder voerde verweer en vroeg om de bestreden beschikking te bekrachtigen, met de mogelijkheid om de oma niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.
Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De moeder had een relatie met de vader van de kleindochter, die door de vader erkend is. De oma is de moeder van de vader. Het hof oordeelde dat de oma voldoende had gesteld om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen, maar dat het verzoek om een omgangsregeling moest worden afgewezen. Het hof oordeelde dat omgang in strijd was met de zwaarwegende belangen van de kleindochter, gezien de complexe familiesituatie en de criminele achtergrond van de vader. De moeder had al eerder last gehad van angstaanvallen en het hof concludeerde dat omgang tussen de oma en de kleindochter extra stress voor de moeder zou betekenen, wat schadelijk zou zijn voor de kleindochter.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarbij het verzoek van de oma tot het vaststellen van een omgangsregeling werd afgewezen.