Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan
de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 maart 2019, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 34 te [Z] vastgesteld op € 408.000 per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde primair een waarde van € 278.000 en subsidiair een waarde van ongeveer € 380.000 voor. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 408.000 en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de zitting op 20 december 2019 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar hun standpunten toelichtten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en het Hof bevestigde deze conclusie. Het Hof oordeelde dat de referentieobjecten die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende. De taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, werd als voldoende onderbouwing gezien voor de vastgestelde waarde.
Het Hof concludeerde dat het taxatierapport van belanghebbende, dat een lagere waarde voorstelde, niet overtuigend was, omdat het was gebaseerd op een andere waardepeildatum en de referentieobjecten niet recent genoeg waren verkocht om relevant te zijn voor de huidige waardevaststelling. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.