ECLI:NL:GHARL:2020:210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
200.257.603/01 en 200.257.604/01 en 200.259.156/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen met focus op de rol van ouders en grootouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Mulder, heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere beslissingen van de kinderrechter. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, vertegenwoordigd door [B], is verweerster in deze procedure. De vader, vertegenwoordigd door mr. F.B. Flooren, is als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de GI opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2019 heeft de moeder haar hoger beroep ingetrokken, wat betekent dat het hof haar niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoeken.

Het hof overweegt dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. De vader heeft hoger beroep ingesteld, maar dit is enkel gericht op [de minderjarige1]. Het hof concludeert dat het in het belang van [de minderjarige1] is om in een neutrale opvoedingssituatie te verblijven, en niet bij de grootouders, om verdere conflicten te vermijden die schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in het gezinshuis [E] wordt voortgezet. Het hof benadrukt het belang van contact met alle betrokkenen, inclusief de grootouders, maar stelt dat dit niet ten koste mag gaan van de stabiliteit en ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.257.603/01, 200.257.604/01 en 200.259.156/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/18/189448 / JE RK 19-15 en C/18/189485 / JE RK 19-24)
beschikking van 7 januari 2020
inzake
in de zaak met nummer 200.257.603/01
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] ,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.
in de zaak met nummer 200.257.604/01
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] (en stiefvader van [de minderjarige2] ),
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.
in de zaak met nummer 200.259.156/01
[de vader],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] ,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

in alle zaken
1.1
Voor het verloop van het geding tot 29 augustus 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de GI van 15 november 2019 met productie(s).
1.3
Op 9 december 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [B] namens de GI.

2.De motivering van de beslissing

in alle zaken
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 29 augustus 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de GI de opdracht gegeven alsnog onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheid tot terugplaatsing van [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) bij één van de ouders, en in dat kader advies uit te brengen over de in die beschikking gestelde vragen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3
Bij brief van 15 november 2019 heeft de GI, naast een aantal andere recente stukken, het eindverslag van 9 november 2019 overgelegd van het ‘Traject samenwerkingsmodus ouderschap', opgesteld door drs. [C] , als orthopedagoog-generalist werkzaam bij [D] (hierna: de deskundige). Bij dat verslag heeft de deskundige de gestelde onderzoeksvragen beantwoord. De deskundige concludeert dat de opdracht om te komen tot een 'samenwerkingsmodus ouderschap' niet is volbracht: er is niet een gezamenlijk plan tot stand gekomen.
in de zaken met zaaknummers 200.257.603/01 en 200.257.604/01
2.4
Tijdens de behandeling ter zitting van 9 december 2019 heeft mr. Mulder namens de moeder het hoger beroep in deze zaken ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de moeder de gronden van het hoger beroep in deze zaken niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.
in de zaak met zaaknummer 200.259.156/01
2.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
2.6
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep van de vader alleen gericht is op [de minderjarige1] . Juridisch zou dit ook niet anders kunnen zijn. De overwegingen van het hof hierna zullen daarom formeel alleen zien op [de minderjarige1] , maar gelden feitelijk ook voor [de minderjarige2] . Ter zitting is immers gebleken dat het de bedoeling van alle betrokkenen is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen op dezelfde plek zullen verblijven.
2.7
Tussen de vader, de moeder en de GI is niet meer in geschil dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. Het hof begrijpt dat dit een moeilijke keuze is voor beide ouders, en vindt het daarom moedig van de ouders dat zij inzien dat een uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk is en dat zij de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer ter discussie stellen.
2.8
Aan het hof ligt uitsluitend de vraag voor of [de minderjarige1] in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders (vaderszijde) kan worden geplaatst of dat het verblijf van [de minderjarige1] in het gezinshuis [E] dient te worden voortgezet. Het hof is van oordeel dat dit laatste het geval is en overweegt hiertoe als volgt.
2.9
[de minderjarige1] heeft al heel veel negatieve gebeurtenissen meegemaakt in zijn jonge leven. Zo is er jarenlang sprake geweest van een zeer complexe en structurele problematiek tussen de vader, de moeder, de grootouders, de vader van [de minderjarige2] en de huidige partner van de moeder. De vader en de moeder hebben bovendien gedurende een aantal jaren veel strijd gevoerd. [de minderjarige1] heeft ernstige incidenten tussen de ouders meegemaakt en is getuige geweest van huiselijk geweld. Bovendien heeft [de minderjarige1] veel wisselingen van verblijfplaats, opvoeder(s) en omgang met de opvoeder(s) en [de minderjarige2] meegemaakt. Ook heeft hij veel verlieservaringen gehad waarbij er personen abrupt, al dan niet voorgoed, uit zijn leven zijn verdwenen, zonder passend afscheid. Hierdoor is [de minderjarige1] beschadigd en vraagt hij meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden van zijn opvoeders.
Voor alle betrokkenen is duidelijk dat [de minderjarige1] met ieder van hen een warme (familie)band heeft. Het hof acht het van groot belang voor [de minderjarige1] dat hij deze band met iedereen kan behouden en verder kan uitbouwen en dat hij op een ontspannen en positieve manier contact kan hebben met iedereen die hem lief is.
De grootouders hebben gedurende een bepaalde periode goed voor de kinderen gezorgd, en zijn wederom bereid deze taak langdurig op zich te nemen. Toch vindt het hof het in dit geval beter dat de grootouders hun rol als opa en oma kunnen blijven uitoefenen, zonder dat zij onder deze complexe omstandigheden de rol van opvoeders en verzorgers op zich hoeven te nemen. Los van het feit dat niet vaststaat of de grootouders als netwerkpleegezin kunnen fungeren en of zij de verzwaarde opvoedvraag van [de minderjarige1] langdurig aan zouden kunnen, is niet uitgesloten dat de strijd tussen de ouders en/of de grootouders zal voortduren of weer zal oplaaien, met alle gevolgen van dien. Alle betrokkenen zijn daar niet bij gebaat, en voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige1] zou dit desastreus zijn. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige1] om dat risico te nemen.
Gezien het hiervoor overwogene acht het hof het in het belang van [de minderjarige1] dat hij in een neutrale opvoedingssituatie verblijft. Het gezinshuis kan hem een dergelijke opvoedingssituatie bieden.
2.1
Hoewel de omgang niet aan het hof voorligt, wenst het hof in dit geval te benadrukken dat voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het contact met alle betrokkenen, ook de grootouders, zeer belangrijk is. De GI heeft ter zitting verklaard dat er eerst een situatie van rust en duidelijkheid voor de kinderen moet ontstaan, waarin de kinderen niet belast worden met uitspraken van de betrokkenen waarbij de verblijfplaats van de kinderen ter discussie wordt gesteld of betrokken zich negatief uitlaten over de andere betrokkenen. Wanneer er sprake is van een dergelijke situatie en het belang van de kinderen en de situatie het toelaten, wil de GI toewerken naar een uitgebreidere (onbegeleide) omgangsregeling, in ieder geval met de vader en de grootouders. Het hof acht dit ook in het belang van de kinderen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaken met zaaknummers 200.257.603/01 en 200.257.604/01
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.259.156/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 februari 2019 (zaaknummer C/18/189448 / JE RK 19-15), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.