ECLI:NL:GHARL:2020:213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
200.260.573/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging omgang tussen juridische vader en kwetsbaar kind in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgang tussen de juridische vader, [verzoeker], en zijn minderjarige kind, [de minderjarige]. De juridische vader verzocht om de wijziging van de zorgregeling, die in eerste aanleg door de kinderrechter was vastgesteld. De kinderrechter had bepaald dat er voor de duur van de ondertoezichtstelling geen contact mocht zijn tussen [verzoeker] en [de minderjarige]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, na te hebben vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar is door de onveilige hechting en de complexe gezinssituatie waarin hij zich bevindt. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] is om de huidige situatie voort te zetten, waarbij de omgang met [verzoeker] wordt stopgezet. De deskundige had eerder geadviseerd om de contacten te beëindigen, gezien de onveilige opvoedingssituatie en de negatieve impact op de ontwikkeling van het kind. Het hof concludeert dat de juridische vader, ondanks zijn verzoek, niet in staat is om de noodzakelijke stabiliteit en veiligheid te bieden die [de minderjarige] nodig heeft. De beslissing is genomen met het oog op de bescherming van het kind en zijn ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.573/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/185557 / JE RK 18-476)
beschikking van 7 januari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] / de juridische vader,
advocaat: mr. M. Lok te Hoogeveen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Atema te Groningen,
2. [de stiefvader],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: [de stiefvader] / de stiefvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 november 2018 en
5 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 juni 2019;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Lok van 13 augustus 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2019 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn begeleidster van [B] en bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is [C] verschenen. Ook zijn verschenen de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [de stiefvader] .
Ter zitting heeft mr. Lok mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde aantekeningen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2013 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De biologische vader van [de minderjarige] is [D] . De juridische vader van [de minderjarige] is [verzoeker] . De moeder oefent samen met [verzoeker] het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
[de minderjarige] groeit sinds 2015 op in gezinsverband met zijn moeder, zijn stiefvader [de stiefvader] en twee halfbroertjes (geboren in 2015 en in 2018).
[de stiefvader] heeft uit een eerdere relatie nog een minderjarige zoon, [E] , die eenmaal per 14 dagen een weekend bij [de stiefvader] en de moeder is.
3.3
Op 12 juli 2016 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de laatste keer tot 12 juli 2020.
3.4
Bij beschikking van 16 november 2016 is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald. Daarnaast is een zorgregeling vastgesteld tussen [verzoeker] en [de minderjarige] waarbij [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij [verzoeker] verblijft, en [verzoeker] zorgt voor het halen en brengen van [de minderjarige] .
3.5
De GI heeft een forensisch psychologisch onderzoek gelast naar de persoon van [de minderjarige] , de moeder en [verzoeker] als ook naar de pedagogische vaardigheden van de moeder en [verzoeker] . Bij drie afzonderlijke rapporten, alle van 18 juni 2018, heeft mw. drs. [F] , orthopedagoog / gz-psycholoog (hierna: de deskundige) gerapporteerd en geadviseerd. De deskundige adviseert om de contacten tussen [de minderjarige] en [verzoeker] stop te zetten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 5 maart 2019 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat er voor de duur van de ondertoezichtstelling geen contact is tussen [de minderjarige] en [verzoeker] . De kinderrechter heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de wijziging van de zorgregeling. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI af te wijzen, dan wel een onderzoek door de raad te gelasten.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van [verzoeker] in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Met betrekking tot het wettelijk toetsingskader stelt het hof voorop dat, anders dan [verzoeker] in zijn beroepschrift lijkt te veronderstellen, in dit geval niet artikel 1:253a juncto artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is, maar artikel 1:265g BW. Volgens het bepaalde in dit artikel kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
Het hof oordeelt, evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt, dat de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 16 november 2016, gewijzigd dient te worden in die zin dat voor de duur van de ondertoezichtstelling geen contact is tussen [de minderjarige] en [verzoeker] . Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.3
De 6-jarige [de minderjarige] kent een fors belast verleden. Zijn eerste levensjaren hebben in het teken gestaan van veel spanning, onrust en onzekerheid met een ontstaansgeschiedenis die voor hem vooralsnog nog onbekend is. Hij is getuige geweest van echtelijke conflicten tussen de moeder en [verzoeker] , die beiden bekend zijn met een cognitieve, sociale en emotionele beperking. De moeder en [verzoeker] zijn - ondanks een traject bij [G] - niet in staat op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren. De opvoedingssituatie van [de minderjarige] is onveilig en onstabiel geweest waardoor de ontwikkeling van een veilige gehechtheid in de knel is gekomen. Hierdoor is [de minderjarige] een kwetsbare jongen die meer dan gemiddeld behoefte heeft aan veiligheid, voorspelbaarheid, stabiliteit en geborgenheid in de opvoedingssituatie.
Bovendien maakt [de minderjarige] onderdeel uit van een ingewikkeld gezinssysteem. Hij heeft drie vaders:
- een biologische vader, die pas vanaf eind 2018 betrokken is het in leven van [de minderjarige] ;
- een juridische vader ( [verzoeker] ), die na de geboorte anderhalf jaar een gezin heeft gevormd met de moeder en [de minderjarige] , daarna tot begin 2019 contact/omgang heeft gehad met [de minderjarige] en sindsdien niet meer;
- een stiefvader, die sinds 2015 een gezin vormt met de moeder en [de minderjarige] .
De situatie rond het vaderschap geeft veel verwarring en onzekerheid voor [de minderjarige] . Het hof acht het, evenals de deskundige, zorgelijk dat [de minderjarige] niet kan benoemen bij wie hij hoort en welke plaats iedereen ten opzichte van hem inneemt. Dat is schadelijk voor [de minderjarige] . Hij is onveilig gehecht en zijn ontwikkeling is scheefgegroeid. Om de huidige, scheve, ontwikkeling van [de minderjarige] te kunnen ombuigen dient het gezinssysteem waarbinnen [de minderjarige] nu opgroeit, beschermd te worden.
5.4
Ter zitting is gebleken dat [verzoeker] sinds de bestreden beschikking geen omgang meer heeft gehad met [de minderjarige] . [verzoeker] wordt wel één keer per drie maanden door de GI geïnformeerd over [de minderjarige] .
De moeder heeft verklaard dat het met [de minderjarige] beter gaat dan voorheen. Hij ervaart meer rust en het gaat beter op school.
De GI heeft dit bevestigd en aangegeven dat op school wordt gezien dat [de minderjarige] sinds de bestreden beschikking veel rustiger is geworden, minder vaak boze buien zonder directe aanleiding heeft gehad en makkelijker hanteerbaar is. Ook is [de minderjarige] sinds kort gestart met therapie voor zijn hechtingsproblematiek. De therapie heeft twee doelen: [de minderjarige] duidelijkheid geven over het gezinssysteem en om in de thuissituatie aan de moeder handvatten te geven.
5.5
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat de huidige situatie wordt voortgezet. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat er al sinds 2015 sprake is van strijd tussen de moeder en hem en dit niet eerder reden is geweest om de omgang stop te zetten, overweegt het hof dat juist het feit dat er al jaren sprake is van strijd en hierin geen verbetering is opgetreden, aanleiding is om nu de omgang stop te zetten, zodat [de minderjarige] niet nog langer klem zit tussen de strijd van de moeder en [verzoeker] .
5.6
Met betrekking tot de stelling van [verzoeker] dat de conclusie van de deskundige dat het contact tussen [de minderjarige] en [verzoeker] beëindigd moet worden, tegenstrijdig is met de constatering van de deskundige in het rapport dat er in het contact tussen [de minderjarige] en [verzoeker] 'warmte en onderlinge genegenheid, met voldoende affectie' is, overweegt het hof als volgt. De deskundige onderkent in haar rapport dat haar advies tegenstrijdig lijkt, maar zij heeft toegelicht dat contact tussen [de minderjarige] en [verzoeker] conflicteert met de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het advies is niet gebaseerd op de interactie tussen [verzoeker] en [de minderjarige] , maar op de omstandigheid dat [de minderjarige] , mede gelet op het ingewikkelde systeem waarbinnen hij opgroeit, klem zit tussen de moeder en [verzoeker] waardoor zijn ontwikkeling stagneert. [de minderjarige] voelt de spanning bij de moeder en [verzoeker] , die - mede vanwege hun beperkte emotieregulatie - niet in staat zijn gebleken [de minderjarige] niet te belasten met negatieve uitspraken over de andere ouder. Het hof sluit zich aan bij de visie van de deskundige dat een zo optimaal mogelijke ontwikkeling van [de minderjarige] in dit geval zwaarder weegt dan contact met [verzoeker] . Het contact kan in de toekomst mogelijk weer worden opgebouwd wanneer [de minderjarige] hieraan toe is. Uit het voorgaande blijkt tevens dat de deskundige, anders dan [verzoeker] stelt, de gevolgen van het stopzetten van de omgang voldoende heeft meegewogen. Nog een traject om aan de communicatie tussen de moeder en [verzoeker] te werken, zoals [verzoeker] wil, zal de situatie niet veranderen en vindt het hof dus op dit moment niet zinvol. De afgelopen jaren is al verschillende keren ingezet op verbetering van hun communicatie maar de moeder en [verzoeker] blijven naar elkaar reageren vanuit een ernstige gekrenktheid en gekwetstheid. Ook de deskundige heeft tijdens een gezamenlijk gesprek geconstateerd dat de moeder en [verzoeker] elkaar aanvallen, beschuldigen en niet naar elkaar luisteren.
Verder overweegt het hof dat de omstandigheid dat de moeder [de minderjarige] wel contact laat hebben met de biologische vader, in strijd is met een door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing aan de moeder. Dit vormt voor het hof dan ook geen reden om te oordelen dat [verzoeker] contact mag hebben met [de minderjarige] .
5.7
[verzoeker] heeft subsidiair verzocht een onderzoek door de raad te laten verrichten. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het onderzoek en het rapport van de deskundige, en ziet daarom geen meerwaarde in het nogmaals laten verrichten van een onderzoek. Bovendien zou een dergelijk onderzoek met zich brengen dat er wederom onrust ontstaat voor [de minderjarige] . Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.