Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2002. De man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, zijn de ouders van [de minderjarige1] en hebben gezamenlijk het gezag. De man heeft in eerste aanleg een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] vastgesteld op € 322,- per maand, maar is in hoger beroep gekomen met twee grieven. De eerste grief betreft de behoefte van [de minderjarige1] en de tweede grief betreft de verdeling van de draagkracht van de man.
Het hof heeft vastgesteld dat er sinds januari 2018 geen uitvoering meer wordt gegeven aan de co-ouderschapsregeling en dat [de minderjarige1] sindsdien volledig bij de vrouw woont. Dit wordt gezien als een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. Het hof heeft de behoefte van [de minderjarige1] vastgesteld op € 602,- per maand, gebaseerd op het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van de ouders.
De man heeft zijn verzoek gewijzigd en verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 241,- per maand. Het hof heeft de draagkracht van de man en de vrouw vergeleken en vastgesteld dat de man € 241,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1]. Tevens is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van de te veel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 18 juni 2019 tot heden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.