In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van de verzoeker om schadevergoeding en kostenvergoeding ten laste van de Staat. De verzoeker, geboren in 1992 en woonachtig in [woonplaats], had een verzoekschrift ingediend waarin hij verzocht om een vergoeding van in totaal € 7.379,34 voor gemaakte kosten en geleden schade in verband met zijn inverzekeringstelling. Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 3 maart 2020, waarbij de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker, mr. J. van Duijn, aanwezig waren.
Het hof oordeelde dat de reiskosten die verzoeker heeft moeten maken na zijn heenzending, evenals de kosten van rechtsbijstand, voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker € 105,- toekomt voor de dag die hij in verzekering heeft doorgebracht, € 182,32 voor de reiskosten na heenzending, € 111,14 voor de reiskosten van het bijwonen van zittingen, en € 6.874,42 voor de kosten van rechtsbijstand. Daarnaast is er een bedrag van € 550,- toegewezen voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek.
In totaal kent het hof aan verzoeker een vergoeding toe van € 7.822,88, en wijst het overige verzoeken af. De griffier is opgedragen om het bedrag over te maken op de rekening van de Stichting Beheer Derdengelden BVD advocaten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en de griffier en is op 17 maart 2020 ter openbare zitting uitgesproken.