ECLI:NL:GHARL:2020:2411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.264.563
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag bewindvoerder en wijziging grondslag bewind in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en wijziging van de grondslag van het bewind. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat, had in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 17 mei 2019 aangevochten, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen en de grondslag van het bewind was gewijzigd. De rechthebbende verzocht om ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder, alsook om de wijziging van de grondslag van het bewind terug te draaien.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende zijn verzoek tot opheffing van het bewind had ingetrokken en zich nu richtte op het ontslag van de bewindvoerder. Het hof oordeelde dat de rechthebbende onvoldoende gewichtige redenen had aangevoerd voor het ontslag van de bewindvoerder. De stelling dat er een vertrouwensbreuk was en dat de communicatie slecht was, werd niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeerde dat er geen reden was om de bewindvoerder te ontslaan.

Daarnaast heeft het hof de wijziging van de grondslag van het bewind beoordeeld. De rechthebbende betwistte de nieuwe grondslag en stelde dat deze gebaseerd moest zijn op problematische schulden. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de rechthebbende niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te begrijpen. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter over de wijziging van de grondslag van het bewind en verklaarde dat de grondslag van het bewind moest blijven zoals deze oorspronkelijk was, namelijk het hebben van problematische schulden. De beschikking van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd en de uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.563
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7360857)
beschikking van 19 maart 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.K. Kemper te Amersfoort,
en
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[C],
gevestigd te [A] ,
verder te noemen: [C] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 17 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 augustus 2019;
- een brief van mr. Kemper van 27 november 2019 met als bijlage productie 2 (bereidverklaring namens [C] ).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2020 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Huisman, kantoorgenoot van mr. Kemper. De rechthebbende is tevens bijgestaan door [D] , tolk in de Arabische taal. Namens de bewindvoerder is dhr. [E] verschenen. Namens [C] is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 10 december 2014 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) ingesteld. Bij beschikking van
6 november 2015 is [E] , werkzaam op het kantoor van [verweerder] , benoemd tot bewindvoerder. Bij beschikking van 11 december 2017 is [verweerder] B.V. benoemd tot bewindvoerder.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 31 oktober 2018, heeft de rechthebbende verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 17 mei 2019 heeft de kantonrechter:
- het verzoek tot opheffing afgewezen;
- ambtshalve de grondslag van het bewind gewijzigd naar het in verband met
lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle
zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen;
- vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om de rekening en verantwoording te
beoordelen;
- vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is om toestemming te geven voor de
handelingen als bedoeld in artikel 1:441 lid 2 BW;
- bepaald (conform 1:436 lid 3 BW) dat het bij beschikking van
10 december 2014 uitgesproken bewind wordt ingeschreven in het openbare Centrale
Curatele- en bewindsregister.
4.2
De rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2019. De rechthebbende verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen voor zover die beschikking betrekking heeft op de onderdelen waartegen de man zijn grief heeft gericht en, opnieuw beschikkende:
I [verweerder] B.V. met ingang van twee weken na de in deze procedure te
geven beschikking te ontslaan als bewindvoerder;
II [C] te benoemen tot opvolgend bewindvoerder met ingang van twee weken na de
in deze procedure te geven beschikking.
4.3
Daarnaast heeft de rechthebbende zich in zijn enige grief gericht tegen de ambtshalve wijziging van de grondslag van het bewind. Hoewel de rechthebbende aan dit onderdeel van zijn grief geen petitum verbindt, begrijpt het hof uit de door de rechthebbende geformuleerde grief en de toelichting daarop dat hij het hof verzoekt om de grondslag van het bewind te wijzigen en de beslissingen ten aanzien van de rekening en verantwoording, de toestemming voor handelingen als bedoeld in artikel 1:441 lid 2 BW en inschrijving conform artikel 1:436 lid 3 BW te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt vast dat de rechthebbende in hoger beroep zijn verzoek heeft gewijzigd, in die zin dat hij zijn verzoek tot opheffing van het bewind heeft ingetrokken en dat hij aanvullend verzoekt om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen.
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om (ambtshalve) ontslag te verlenen.
5.3
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, is het hof van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat er gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder ontslag te verlenen. Daartoe overweegt het hof dat de rechthebbende zijn stelling dat de relatie tussen hem en de bewindvoerder, ernstig verstoord is en dat tussen hen sprake is van een vertrouwensbreuk, onvoldoende nader heeft onderbouwd tegenover de betwisting daarvan door de bewindvoerder. Dat, zoals de rechthebbende stelt, de communicatie tussen hem en de bewindvoerder zodanig slecht is dat ook daarom sprake is van een gewichtige reden voor ontslag, heeft de rechthebbende eveneens niet voldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de communicatie tussen de rechthebbende en de bewindvoerder zo slecht is dat de bewindvoerder niet in staat zou zijn om zijn taak naar behoren uit te voeren. Niet is gebleken, gelet op de toelichting door de bewindvoerder, dat de bewindvoerder zijn taken niet goed vervult, zodat ook in dat opzicht geen sprake kan zijn van gewichtige redenen om ontslag te verlenen. Dat de bewindvoerder, naar de rechthebbende stelt, onvoldoende verbetering zou hebben gebracht in zijn schuldenproblematiek, maakt dit niet anders, vooral omdat niet is komen vast te staan dat dit de bewindvoerder is aan te rekenen.
Het voorgaande betekent dat de grief van de rechthebbende niet slaagt voor zover het betrekking heeft op ontslag van de bewindvoerder.
5.4
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking ambtshalve de grondslag van het bewind gewijzigd naar het in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende betwist de door de kantonrechter bepaalde grondslag en stelt dat de grondslag, zoals deze oorspronkelijk was, dient te zijn: het hebben van problematische schulden. Ook betwist de rechthebbende dat hij, zoals de rechtbank heeft beslist, niet in staat is de rekening en verantwoording te beoordelen en niet in staat is om toestemming te geven voor de handelingen als bedoeld in artikel 1:441lid 2 BW. De rechthebbende heeft zich niet tegen voornoemde beslissing kunnen verweren en de rechter heeft zijn beslissingen niet nader gemotiveerd. Bovendien is er geen enkel bewijs voor een andere grondslag dan problematische schulden, aldus de rechthebbende.
Het hof is met de rechthebbende van oordeel dat de grondslag van het bewind niet gewijzigd dient te worden. Niet gebleken is dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende begrijpt. Eveneens is niet gebleken dat de rechthebbende niet in staat is om de rekening en verantwoording te beoordelen of om toestemming te geven voor handelingen als bedoeld in artikel 1:441 lid 2 BW. Het hof zal deze onderdelen van de beslissing van de kantonrechter dan ook vernietigen. De beslissing tot inschrijving van het bewind in het openbare Centrale Curatele- en bewindsregister (conform artikel 1:436 lid 3 BW) zal in het verlengde van het bovenstaande dan ook worden vernietigd. Het voorgaande betekent dat dit deel van de grief slaagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 17 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover het betreft:
  • de wijziging van de grondslag van het bewind naar het in verband met lichamelijke en geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen;
  • de vaststelling dat de rechthebbende niet in staat is om rekening en verantwoording te beoordelen;
  • de rechthebbende niet in staat is om toestemming te geven voor de handelingen als bedoeld in artikel 1:441 lid 2 BW;
stelt vast dat de grondslag voor het bewind is het hebben van problematische schulden;
gelast de uitschrijving van het bij beschikking van 10 december 2014 uitgesproken bewind aangaande rechthebbende uit het openbare Centrale Curatele-en bewindsregister voor zover dit is ingeschreven op basis van de bestreden beschikking van 17 mei 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, H. Phaff en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door de griffier, en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.