ECLI:NL:GHARL:2020:2527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
21-006915-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na e-mail van rechter aan officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld tot een taakstraf voor diefstal. In hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een rechter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling een e-mail had gestuurd naar de officier van justitie over de inhoud van het dossier. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord en geoordeeld dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde. De verdachte ontkende schuldig te zijn aan de diefstal, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal in vereniging met een valse sleutel. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006915-18
Uitspraak d.d.: 19 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2018 met parketnummer 18-037962-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 4.199,14, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J.A. van Leuveren, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 13 december 2018 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij van € 4.199,14 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat een rechter voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak aan een officier van justitie een e-mail heeft gestuurd over de inhoud van het dossier. De hieraan te verbinden consequentie, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, stoelt de raadsman op – kortweg – drie aan de jurisprudentie van de Hoge Raad te ontlenen criteria, te weten het Zwolsman-criterium, het Karman-criterium en het criterium dat, in de visie van de raadsman, te ontlenen is aan het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH9920), betreffende de (on)partijdigheid van de rechter.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte daar zijns inziens geen van de door de raadsman ter sprake gebrachte criteria in dit geval opgeld doet.
Oordeel van het hof
De e-mail waar de raadsman op doelt, betreft een e-mail van 11 juni 2018. De e-mail bevindt zich bij de processtukken en houdt het volgende in:
Geachte ovj,
Onderstaande mail is voor u als zittingsovj bedoeld, daarom zend ik door.
Laat mij een schot voor de boeg geven.
Er ligt een aanhoudingsverzoek.
Advocaat heeft zich gesteld op 4-6 en ivm zijn verhindering een aanhoudingsverzoek gedaan. Nadat het aanhoudingsverzoek is afgewezen, is verdachte op zoek gegaan naar een andere advocaat. In het thans herhaalde aanhoudingsverzoek lezen we dat verdachte geen andere advocaat heeft kunnen vinden en dat hij zou zijn teruggekeerd naar de eerste advocaat.
Is dit een tournure waarin wij moeten meegaan?? Eigenlijk niet, maar….
Feit is dat verdachte ontkennend is en er behalve de belastende verklaring van de (bekennende) medeverdachte niet veel is.
Alles overziend ben ik van mening dat verdachte toch maar rechtsbijstand moet hebben en we nu moeten aanhouden.
Met vriendelijke groet,
(…)
rechter
De “onderstaande mail” waarnaar wordt verwezen in de e-mail van 11 juni 2018, betreft een e-mail van een senior administratief medewerker van de rechtbank Noord-Nederland van
8 juni 2018 aan (onder meer) het arrondissementsparket met het verzoek aan de officier van justitie een standpunt in te nemen aangaande een aanhoudingsverzoek in de zaak van verdachte. Uit het dossier blijkt dat de raadsman van verdachte de rechtbank heeft verzocht de zitting van 13 juni 2018 aan te houden.
Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van politie gesloten is op 23 februari 2018 en dat uit het dossier noch anderszins is gebleken dat na die datum nog aanvullend onderzoek is verricht door de politie. Evenmin is gebleken dat het openbaar ministerie na de e-mail van 11 juni 2018 nog stukken die zien op de inhoud van de zaak en zouden kunnen gelden als bewijsmiddel, aan het dossier heeft toegevoegd. Voorts stelt het hof vast dat de zaak van de verdachte in eerste aanleg is behandeld en beslist door een andere rechter (als persoon) dan degene die de betreffende e-mail heeft verstuurd.
Deze vaststellingen in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat het verweer moet worden verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Uit het Zwolsman-arrest (HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328 r.o. 5.2.) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Van zodanige inbreuk door opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie is hier niet gebleken.
Uit het Karman-arrest (HR 1 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1143) volgt dat de ontvankelijkheid in het geding kan komen indien sprake is van een zeer fundamentele inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor weliswaar niet het belang van de verdachte wordt geschaad, maar wel het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Het hof stelt vast dat zodanige inbreuk tot op heden door de Hoge Raad alleen is aangenomen in de situatie van het maken van de ontoelaatbare afspraak met een kroongetuige, dat in ruil voor zijn optreden als kroongetuige een eventueel op te leggen vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Naar het oordeel van het hof is ook in deze zaak van zodanige inbreuk geen sprake. Daarbij overweegt het hof het volgende.
De mail van de rechter aan de officier van justitie strekt ertoe dat de laatstgenoemde zijn/haar standpunt kenbaar maakt aangaande een door de raadsman gedaan aanhoudingsverzoek. Gesteld noch gebleken is dat een mail met die strekking als zodanig een inbreuk vormt op het wettelijk systeem c.q. de daarin vervatte rechtsverhouding tussen de het Openbaar Ministerie en de rechter. Het inwinnen van het standpunt van de procesdeelnemers voorafgaand aan het aan de rechter toebedeeld beslisproces, is immers juist één van de kernwaarden van dat systeem. Voorts verdient opmerking dat ook het beginsel van de interne openbaarheid in acht is genomen, nu de mail immers aan de processtukken is toegevoegd.
De raadsman heeft de aandacht met name bepaald bij de volgende, van het mailbericht deel uitmakende zin
: Feit is dat verdachte ontkennend is en er behalve de belastende verklaring van de (bekennende) medeverdachte niet veel is.In de visie van de raadsman moet deze zin worden opgevat als een waardering van het voorhanden bewijs dan wel een aansporing aan de officier van justitie om aanvullend bewijs te vergaren, wil zijn/haar zaak een kans op een veroordeling maken.
Het hof kan erkennen dat sprake is van ongelukkig gekozen bewoordingen. Bewoordingen die kennelijk ten doel hadden om een (mogelijk) ten gunste van de verdachte te nemen beslissing om het verzoek van de raadsman te honoreren en de zaak (op voorhand) aan te houden, te onderbouwen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, nopen die bewoordingen evenwel niet tot de daaraan door de raadsman gegeven betekenis, zoals hiervoor geformuleerd. Met name de combinatie van de woorden ‘behalve’ en ‘niet veel’ geven er blijk van dat hier nìet een rechter aan het woord is die al weet hoe het zit, en dus vooringenomen is. Bovendien is ‘niet veel’ in het kader van de bewijsvraag bepaald een diffuus begrip. Ook ‘niet veel’ kàn immers, maar hoeft niet, in de loop van het uiteindelijke beslisproces zeer wel toereikend blijken te zijn voor de aanname van wettig en overtuigend bewijs.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de door de raadsman bepleite ‘Karman-criterium-inbreuk’.
In het door de raadsman ter onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer (ook) opgevoerde arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH9920), is beslist dat de – zonder enig voorbehoud gemaakte - opmerking van de politierechter tijdens (en dus voor de sluiting van) het onderzoek ter terechtzitting dat zij de verdachte zal houden aan zijn bij de politie afgelegde verklaring, een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat – kortweg – de politierechter niet onpartijdig is. Naar het oordeel van het hof kan het aan dit arrest van de Hoge Raad te ontlenen criterium niet analoog worden toegepast op de onderhavige casus. Zoals uit het hiervoor inzake het Karman-arrest overwogene moge blijken geeft de multi-interpretabiliteit van de door de rechter gebezigde bewoordingen geen c.q. onvoldoende blijk van vooringenomenheid om te kunnen gelden als een zwaarwegende aanwijzing zoals door de Hoge Raad in zijn (laatstgenoemde) arrest bedoeld. Maar bovendien moet hierbij in acht worden genomen dat de zaak van de verdachte door een andere rechter ter terechtzitting is behandeld en beslist dan door de ‘mailende rechter’. Van enige afbreuk aan verdachtes recht op een eerlijk proces door een onpartijdige rechter is dan ook geen sprake geweest.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die daaraan in de weg staan, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het verweer wordt verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van € 4.650,-, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen (in/uit de woning [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met een sleutel van genoemde woning zich, zonder toestemming van de rechthebbende/eigenaar van de woning en/of sleutel, toegang tot die woning te hebben verschaft.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die samen met
[medeverdachte] een bedrag van € 4.650,- heeft gestolen uit de woning van [benadeelde partij] .
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] € 4.650,- uit het huis van [benadeelde partij] heeft gestolen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij nog in het bijzonder als volgt.
Op zaterdag 20 november 2017 wordt uit de woning van [benadeelde partij] te [plaats] een geldbedrag van € 4.650,- gestolen.
[medeverdachte] is een bekende van [benadeelde partij] . [medeverdachte] heeft verklaard dat zij via de datingsite Badoo in contact is gekomen met een jongen die zich [naam] noemde. [naam] reed in een grijze Fiat Stilo. Aan [medeverdachte] vertelde [naam] dat hij wel geld wilde hebben, maar dat hij er niet voor wilde werken. Hij zou meer geld verdienen met andere dingen zoals diefstallen, inbreken en zo. Hij vertelde [medeverdachte] dat hij elke week wel een klusje had en dan vaak in het weekend. [naam] vertelde haar dat hij mensen kende die hem belden en dan adressen doorgaven waar veel geld lag. [naam] ging dan naar die adressen toe om in te breken. [naam] vroeg ook aan [medeverdachte] of zij een adres wist waar geld zou liggen.
In de nacht van zondag 19 op maandag 20 november 2017 spreekt [medeverdachte] af met [naam] . [naam] vertelt haar dat hij geld nodig heeft en vraagt haar waar hij geld kan weghalen. [medeverdachte] vertelt hem dat ze geen adres weet. [medeverdachte] had [naam] eerder verteld dat zij de sleutel had van de woning van [benadeelde partij] . [naam] zegt dan dat ze naar de woning van [benadeelde partij] zullen gaan en dat [medeverdachte] mee moet. Zij moet de deur van de woning openmaken met de sleutel die zij van [benadeelde partij] heeft gekregen. [naam] zegt dan dat als ze dat niet zou doen, zij wel zou merken wat er ging gebeuren.
[medeverdachte] en [naam] zijn in de ochtend van 20 november 2017 naar de woning van [benadeelde partij] gereden en hebben gewacht totdat [benadeelde partij] naar haar werk was gegaan. Vervolgens zijn ze de woning van [benadeelde partij] binnengegaan met de sleutel die [medeverdachte] tot haar beschikking had. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de gang is blijven staan en dat [naam] doorliep naar de woonkamer. [naam] heeft aan [medeverdachte] verteld dat hij geld had gevonden. [medeverdachte] en [naam] hebben daarop de woning verlaten en zijn vervolgens via [plaats] naar [plaats] gereden.
[benadeelde partij] heeft, met behulp van de informatie die [medeverdachte] haar over [naam] had gegeven, de bewuste [naam] opgezocht op de datingsite Badoo. Daar zag zij foto’s van hem, waaronder een foto van hem bij een Fiat Stilo, met het kenteken [kentekennummer] . Zij is vervolgens naar de website van het RDW gegaan en vond daar een Fiat Stilo met het kenteken [kentekennummer] .
Uit een proces-verbaal van politie blijkt dat verdachte op vrijdag 10 november 2017 om 01.33 uur wordt staande gehouden op [adres] te [plaats] . Hij rijdt dan in een grijze Fiat Stilo met kenteken [kentekennummer] . Verdachte geeft dan aan een vriendin op te halen die woont aan de [adres] . [medeverdachte] woont op dat moment aan de [adres] te [plaats] . Uit chatverkeer blijkt dat [naam] in de nacht van 10 november 2017 met [medeverdachte] een afspraak heeft.
De politie heeft de foto van [naam] op de datingsite Badoo vergeleken met camerabeelden van verdachte, die in het kader van een ander onderzoek door de politie zijn veilig gesteld. De persoon die op de datingsite Badoo onder de naam [naam] staat afgebeeld, wordt door twee verbalisanten herkend als de hen ambtshalve bekende verdachte.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de telefoon van verdachte op 20 november 2017 om 02:01 uur en om 03:02 uur heeft aangestraald bij een telefoonmast aan de [adres] te [plaats] . [medeverdachte] heeft verklaard dat zij en verdachte de nacht van maandag 20 november 2017 bij een boerderij hebben geslapen. Om daar te komen zijn zij bij het station over het spoor gereden. Dat is op korte afstand van de telefoonmast aan de [adres] te [plaats] . Voorts blijkt uit onderzoek dat de telefoon van verdachte op
20 november 2017 via [plaats] en [plaats] om 12.51 uur contact maakt met een telefoonmast in [plaats] . Om 14.57 uur is het laatste contact met een telefoonmast in [plaats] . Vervolgens is de telefoon via [plaats] , [plaats] terug gereden naar [plaats] . Om 23.09 uur maakt de telefoon van verdachte contact met een telefoonmast die op korte afstand staat van het adres waar verdachte staat ingeschreven. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij en verdachte na de diefstal naar [plaats] zijn gereden.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat het telefoonnummer dat de politie onderzocht niet van hem is, maar van een vriend, ongeloofwaardig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het telefoonnummer in de telefoon van zijn moeder als verdachtes nummer geregistreerd staat en dat de zus van verdachte het nummer geïdentificeerd heeft als zijn nummer. Bovendien nam verdachte de telefoon op toen de politie het bewuste nummer belde.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een populaire jongen is en dat er mogelijk een nepaccount is aangemaakt met zijn foto. Het hof acht dat echter niet aannemelijk. De verbalisanten hebben de persoon die op de datingsite geregistreerd staat als [naam] herkend als verdachte en op die site stond een foto waarvan [medeverdachte] heeft aangegeven dat de persoon op de foto de haar bekende [naam] is. Daarbij kan worden opgemerkt dat het hof heeft vastgesteld dat de ‘Badoo-foto’s’ van [naam] voldoende duidelijk zijn en over voldoende typica – waaronder een, ook ter terechtzitting van het hof door het hof waargenomen, markante tatoeage op de rechter onderarm van verdachte - beschikken om tot een herkenning te kunnen komen.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] het geldbedrag uit de woning van [benadeelde partij] heeft gestolen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van € 4650,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen (uit de woning [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel, door met een sleutel van genoemde woning zich, zonder toestemming van de rechthebbende van de woning, toegang tot die woning te hebben verschaft.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte is samen met [medeverdachte] het huis van [benadeelde partij] binnengedrongen en heeft uit die woning een bedrag van € 4.650,- meegenomen. Verdachte en [medeverdachte] hebben daarbij gebruik gemaakt van de sleutel die [benadeelde partij] aan [medeverdachte] had gegeven, in het vertrouwen dat zij deze sleutel niet zou misbruiken. Verdachte en [medeverdachte] hebben door hun handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij] . Zij hebben bovendien geen respect gehad voor het eigendomsrecht van [benadeelde partij] en het vertrouwen dat [benadeelde partij] had gesteld in [medeverdachte] als sleutelhouder geschonden.
Uit het dossier volgt dat verdachte meermalen aan [medeverdachte] heeft gevraagd of zij nog adressen wist waar hij zou kunnen inbreken. Verdachte zou geen zin hebben om te werken en het gemakkelijker vinden om door middel van inbraken aan geld te komen. Het hof neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij [medeverdachte] heeft gebruikt om zich de toegang tot de woning van [benadeelde partij] te kunnen verschaffen ten einde het geld van laatstgenoemde te kunnen stelen en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid aanvaardt voor deze laaghartige actie.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2020. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen.
Voorts heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen de oriëntatiepunten van het LOVS. Die houden voor inbraak in een woning (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Nu betreft het onderhavige feit geen inbraak, maar een diefstal met gebruik van een valse sleutel. Dit feit is net als diefstal met braak strafbaar gesteld bij artikel 311 lid 1 onder 5 Wetboek van Strafrecht. Het hof neemt het hiervoor genoemde oriëntatiepunt gelet daarop als uitgangspunt. Het hof ziet echter in de geraffineerde handelswijze van verdachte en het feit dat hij anderen gebruikt voor zijn criminele praktijken, reden om van de oriëntatiepunten af te wijken en een hogere straf op te leggen.
Alles afwegende, in het bijzonder gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.969,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.199,14. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.199,14 (vierduizend honderdnegenennegentig euro en veertien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.199,14 (vierduizend honderdnegenennegentig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 51 (eenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
20 november 2017.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Samplonius, griffier,
en op 19 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.