Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak vordert de appellant, eigenaar van een pand, schadevergoeding van de geïntimeerde, die werkzaamheden aan zijn badkamer heeft verricht. De appellant stelt dat de waterschade het gevolg is van ondeugdelijk werk door de geïntimeerde. De werkzaamheden aan de badkamer zijn uitgevoerd in 2012, maar pas in 2018 heeft de appellant de schade geconstateerd en de geïntimeerde aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat deze te laat heeft geklaagd. De appellant gaat in hoger beroep en handhaaft zijn vordering, waarbij hij ook de proceskosten teruggevorderd. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerde ondeugdelijk werk heeft geleverd. De rapportages van deskundigen bieden geen eenduidige onderbouwing voor de stelling van de appellant dat de schade is veroorzaakt door het werk van de geïntimeerde. Het hof concludeert dat de twijfels over de oorzaak van de schade niet in het voordeel van de appellant werken. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.