ECLI:NL:GHARL:2020:2823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
200.259.572/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij aanneming van werk en de gevolgen van waterschade

In deze zaak vordert de appellant, eigenaar van een pand, schadevergoeding van de geïntimeerde, die werkzaamheden aan zijn badkamer heeft verricht. De appellant stelt dat de waterschade het gevolg is van ondeugdelijk werk door de geïntimeerde. De werkzaamheden aan de badkamer zijn uitgevoerd in 2012, maar pas in 2018 heeft de appellant de schade geconstateerd en de geïntimeerde aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat deze te laat heeft geklaagd. De appellant gaat in hoger beroep en handhaaft zijn vordering, waarbij hij ook de proceskosten teruggevorderd. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerde ondeugdelijk werk heeft geleverd. De rapportages van deskundigen bieden geen eenduidige onderbouwing voor de stelling van de appellant dat de schade is veroorzaakt door het werk van de geïntimeerde. Het hof concludeert dat de twijfels over de oorzaak van de schade niet in het voordeel van de appellant werken. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.259.572/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7179316)
arrest van 7 april 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.P. Groot, kantoorhoudend te IJmuiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
t.h.o.d.n. BACO Hang- en Sluitwerk, Onderhoud en Timmerwerk,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.W. Hooijen, kantoorhoudend te Hilversum.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 9 juli 2019 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Op verzoek van partijen heeft deze comparitie geen doorgang gevonden en hebben partijen ervoor gekozen verder te procederen. Daarna zijn memories van grieven en van antwoord genomen. Ten slotte zijn de stukken aan het hof gestuurd en is arrest gevraagd.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
In deze zaak vordert [appellant] vergoeding van waterschade die volgens hem het gevolg is van werkzaamheden die [geïntimeerde] aan een badkamer heeft verricht. Het geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
[appellant] is de eigenaar van het pand aan de [a-straat 1] te [B] . Op zijn verzoek heeft [geïntimeerde] op 8 januari 2012 een offerte gestuurd voor verbouwingswerkzaamheden aan de badkamer op de eerste verdieping. Daarin staat het volgende:
'Lekkage tegelwerk badkamer eerste verdieping tegelwerk doorgezakt door de vloer moet vernieuwd worden. Vervangen douche sloopwerk vloer plus douche wand verwijderen plus toilet oude vloertegel Lewisplaten lichtbeton 3m tegelwerk zwarte tegels helemaal wastafel word op de plek van de toilet geplaatst warmwater koud water en afvoer word nieuw gemaakt daar ons geleverd Wastafel plusminus 45/55 cm mengkraan tegels kit voeg plus nieuwe afvoer voor de wastafel ruin afvoeren.'
2.3
De werkzaamheden die daarna aan [geïntimeerde] zijn opgedragen, hebben plaatsgevonden in september en oktober 2012. Tot de opdracht behoorde niet de reparatie van de vloerbalken van de badkamer.
2.4
In februari 2018 heeft [appellant] [C] Timmer- & Onderhoudsbedrijf ingeschakeld voor de vervanging van de vloerbalken in de badkamer op de eerste verdieping, omdat deze verrot waren. [C] heeft voor deze werkzaamheden [appellant] een nota van € 2.964,50 gestuurd. Voor het maken van nieuwe badkamervloeren heeft [C] daarna nog € 3.176,20 geoffreerd. In die offerte is de sloop van de door [geïntimeerde] aangebrachte Lewisvloer inbegrepen.
2.5
[appellant] heeft [geïntimeerde] daarna aansprakelijk gesteld voor alle schade en gevolgschade die is voortgekomen uit de door hem in 2012 uitgevoerde werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Een inspectie die [geïntimeerde] zelf nog heeft verricht, heeft daar geen verandering in gebracht.
2.6
Op verzoek van [appellant] heeft [C] zijn bevindingen op papier gezet. Hij schrijft:
'Bij aankomst (…) werd er geconstateerd dat door de lekkage alle verdiepingsbalken verrot waren gegaan. Dit hield ook in dat de dragende balk van het trappenhuis was door gerot. Na dit door te hebben gegeven aan mijn opdrachtgever de heer [appellant] , heeft hij een bezoek gebracht aan het pand en mij de opdracht gegeven dit te vervangen, indien mogelijk repareren. Pas toen alle vloeren gesloopt waren van onderaf kwam er aan het licht dat de badkamer vloeren niet doorliepen en dat de Lewis platen die er onder door lopen helemaal niet met elkaar verbonden waren (…). Na dat we meerdere malen het water hebben laten stromen kwamen we er achter dat via de middelste badkamer het water door het beton en dergelijke naar beneden kwam. (…).'
2.7
Op 2 juli 2018 heeft [appellant] Het Inspectiehuis de opdracht gegeven om vast te stellen wat de oorzaak kan zijn van de gebreken in de badkamer op de eerste verdieping van het pand en na te gaan of [geïntimeerde] destijds deugdelijk werk heeft geleverd. Na een visueel niet-destructief onderzoek heeft Het Inspectiehuis opgemerkt dat de oude vloerbalken, die ten tijde van de inspectie al waren vervangen, zwaar waren aangetast door houtrot. Daarbij is zij afgegaan op foto's van die oude balken.
De vloerbalken lagen ten tijde van de inspectie in/op een door vocht sterk verroeste stalen balk; "Dit kan zijn door de lekkage maar ook door de weersinvloeden'. Ook constateerde Het Inspectiehuis dat de zwaluwstaartplaten (de Lewisplaten) koud tegen elkaar waren aangelegd. Deze deskundige trok de volgende
conclusie:
'Het is lastig om een conclusie te trekken aan iets wat zes jaar geleden is geplaatst. Ook zijn de balken en afvoer reeds vervangen Duidelijk is wel dat de problemen zijn veroorzaakt door vochtintreding in de constructies van de wanden en de vloer. Ook is duidelijk dat dit komt vanaf de badkamer die er boven gelegen is. Het is echter niet met zekerheid te zeggen dat dit is gekomen door de afdichtingen (tegels, voegwerk, kitvoegen) in de badkamer. Wel is duidelijk dat de afdichtingen en het voegwerk op dit moment onvoldoende van kwaliteit en afdichting zijn. waardoor intreding van vocht nu wel aan de orde is. De afwerking rondom het kozijn in de douche is wel onvoldoende, waardoor vochtintreding heeft kunnen plaatsvinden. De vochtmetingen geven aan dat er nog steeds vocht in de constructie aanwezig is. De zwaluwstaartplaten zijn niet op de aangegeven manier van de leverancier aangebracht. Dit kan zorgen voor werking en gebreken in de vloer. De vochtplekken in het stucwerk op de overloop zijn te herleiden naar de slechte afdichting rondom het kozijn in de badkamer.'
2.8
[appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] ertoe wordt veroordeeld hem € 6.140,70 te betalen (2.964,50 + 3.176,20), te vermeerderen met rente en kosten. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen, omdat [appellant] te laat bij [geïntimeerde] heeft geklaagd. Tegen die beslissing komt [appellant] op: hij handhaaft zijn vordering en vraagt ook om veroordeling van [geïntimeerde] de proceskosten terug te betalen die [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft moeten voldoen.
Wat is het oordeel van het hof?
Er kan niet van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] de zwaluwstaartplaten in strijd met de voorschriften heeft gelegd en dat de schade daardoor is ontstaan
2.9
Het hof zal niet ingaan op de vraag of de klachtplicht door [appellant] is geschonden, omdat het vonnis ook zou moeten worden bekrachtigd als dat verweer faalt. De reden daarvoor is de volgende.
2.1
[appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij de Lewisplaten in strijd met de voorschriften niet met een overlap met elkaar heeft verbonden, en dat de balken daardoor zijn verrot. Hoewel de bevindingen van [C] en Het Inspectiehuis aan dat standpunt wel enige steun bieden, staat het toch niet vast. De rapportage van Het Inspectiehuis biedt namelijk geen eenduidige onderbouwing voor het standpunt dat de balken zijn verrot door het niet met een overlap aanleggen van de Lewisplaten. Deze deskundige lijkt eerder te denken aan een andere oorzaak, te weten een (mogelijk gaandeweg) gebrekkig (geworden)e kwaliteit respectievelijk afdichting van tegels, voegwerk en kitvoegen in de badkamer. Uit het rapport komt echter niet naar voren dat dit het gevolg was van door [geïntimeerde] ondeugdelijk uitgevoerd werk. Daar komt bij dat [geïntimeerde] aanvoert dat heel wel mogelijk is dat de voor de uitvoering van zijn werkzaamheden al aanwezige verrotting van de balken er juist voor heeft gezorgd dat de Lewisplaten zijn verschoven. Dat verweer kan niet op voorhand worden verworpen: volgens [geïntimeerde] heeft hij indertijd met [appellant] al besproken dat het tegelwerk was doorgezakt doordat de vloerbalken slecht waren. Om kosten te besparen, zou hem echter niet de opdracht zijn gegeven die te vervangen, maar slechts de rabatdelen (de houten aftimmering) van de vloer waar de badkamer boven was gesitueerd. De offerte die [geïntimeerde] indertijd heeft uitgebracht, biedt aan dat standpunt steun. Daarin vermeldt hij immers dat het tegelwerk in de badkamer is 'doorgezakt door de vloer'. De constatering dat de Lewisplaten zes jaar na dato niet met elkaar verbonden waren, verklaart [geïntimeerde] uit die ongunstige uitgangspositie: een verminderde draagkracht van door houtrot aangetaste vloerbalken leidt er volgens hem toe dat de bovenliggende vloer doorzakt. Een gebrek aan overlap na verloop van zes jaar kan daarvan het gevolg zijn, omdat daardoor meer ruimte is ontstaan tussen de platen. Volgens [geïntimeerde] wijst de horizontale scheurvorming in het voegwerk van de tegels er ook op dat de vloer als gevolg van die aantasting is verzakt.
2.11
Omdat (i) ook Het Inspectiehuis de verrotting niet eenduidig aan ondeugdelijk werk van [geïntimeerde] kan toeschrijven en (ii) het verweer van [geïntimeerde] steun vindt in de offerte die hij indertijd heeft uitgebracht, kan niet van de juistheid van de stellingen van [appellant] worden uitgegaan. Daarmee blijft zodanige twijfel bestaan over de vraag (i) of [geïntimeerde] de Lewisplaten indertijd op ondeugdelijke wijze heeft gelegd en (ii) of de balken pas nadien (daardoor) zijn verrot, dat de door [appellant] gestelde tekortkoming niet is komen vast te staan. Een op de gestelde tekortkoming toegesneden bewijsaanbod ontbreekt.
De conclusie
2.12
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal ook in hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep I, 1 punt).

3.De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-
Nederland in Lelystad van 6 februari 2019 en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Tot aan deze uitspraak worden die kosten aan de kant van [geïntimeerde] vastgesteld op
€ 324,- aan verschotten en op € 759,- aan salaris.
Het hof veroordeelt [appellant] ook tot betaling van € 157,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- als [appellant] niet heeft betaald binnen veertien dagen na aanschrijving en betekening van deze uitspraak.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling is deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad. Wat verder is gevorderd, wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, O.E. Mulder en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 april 2020.