Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1]
2.de erven van [geïntimeerde2]
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de erven van de heer [geïntimeerde2] , mevrouw [geïntimeerde1]” laat zeggen dat zij van rechtswege bevoegd is de procedure voort te zetten. Zij stelt daarbij niet dat zij dit uitsluitend doet als erfgenaam en niet als opvolgend executeur. Als zij de procedure niet als executeur had willen doorzetten, maar slechts als erfgenaam, had zij in haar antwoord ook moeten betrekken hoe haar positie als erfgenaam van moeder zich verhield tot die van de overige erfgenamen van moeder, [C] en [D] . Door het nemen van de antwoordakte in die vorm heeft [geïntimeerde1] naar het oordeel van het hof haar benoeming tot executeur aanvaard. Nu [geïntimeerde1] (hierna ook te noemen: de executeur) zich verder niet heeft verzet tegen de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde1] in hoger beroep wordt gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van moeder, zal het hof [appellante] in die vordering ontvankelijk verklaren. De voorwaardelijk ingestelde incidentele grief van [geïntimeerde1] faalt daarmee. In de procedure tegen de erven van [geïntimeerde2] zal [appellante] , op dezelfde gronden als de rechtbank heeft overwogen en die het hof juist acht, niet-ontvankelijk worden verklaard.
verrekening overbedeling [geïntimeerde2]”. Verder heeft zij gesteld dat de betaling van erflater aan haar van € 250,- op 11 juni 2002 en van € 3.660,56 op 24 juni 2003 de afwikkeling van een depot bij de Commerzbank betreffen en onderdeel zijn van de nalatenschap van haar vader. Deze stellingen van [appellante] worden door de executeur in hoger beroep onvoldoende betwist en in zoverre slaagt de derde grief van [appellante] en moet de omvang van de schenkingen aan haar opnieuw worden berekend op € 110.184,96 minus € 7.510,17 is € 102.674,79.
€ 102.674,79