ECLI:NL:GHARL:2020:288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
18/01212
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en kosten dwangbevel in bestuursrechtelijke belastingkwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ambtenaar van GBLT tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, nadat deze bezwaar had gemaakt tegen de aanmaningskosten en kosten van een dwangbevel die door de ambtenaar in rekening waren gebracht. De ambtenaar had belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten en € 39 aan kosten voor het dwangbevel opgelegd, nadat belanghebbende zijn belastingaanslagen niet tijdig had betaald. De rechtbank oordeelde dat de ambtenaar deze kosten ten onrechte had opgelegd, omdat belanghebbende niet op de hoogte was gesteld van de aanslagen, die via de Berichtenbox van MijnOverheid waren verzonden. In hoger beroep heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanmaningskosten beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat de kosten van het dwangbevel ten onrechte in rekening waren gebracht, omdat de ambtenaar niet had aangetoond dat de aanslagen rechtsgeldig waren bekendgemaakt. Het Hof heeft de beschikking inzake de kosten van het dwangbevel vernietigd en het hoger beroep van de ambtenaar ongegrond verklaard. De ambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 18/01212
uitspraakdatum:
14 januari 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de ambtenaar van GBLT, gemeente– en waterschapsbelastingente
Zwolle(hierna: de ambtenaar)
tegen de uitspraak van rechtbank Overijssel van 27 november 2018, nummer Awb 17/339 in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en de ambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De ambtenaar heeft belanghebbende bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten en een bedrag van € 39 aan kosten dwangbevel in rekening gebracht. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de ambtenaar bij in één geschrift gedane uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Het tegen die uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) gegrond verklaard.
1.3
De ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.4
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 november 2019 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de ambtenaar mr. [A] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
1.5
Aan het eind van de zitting is afgesproken dat de ambtenaar uiterlijk 6 december 2019 aan het Hof zou berichten of het hoger beroep zou worden ingetrokken. De ambtenaar heeft met dagtekening 10 december 2019 per fax nog een nader stuk ingediend, waarin hierover evenwel niets is opgenomen. Het Hof ziet in het stuk geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen en laat dit na sluiting van het onderzoek ingediende stuk daarom buiten beschouwing.

2.De vaststaande feiten

2.1
Met dagtekening 30 april 2016 heeft de heffingsambtenaar van GBLT ten name van belanghebbende aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing ten bedrage van in totaal € 327,51 vastgesteld. De uiterste betaaldatum van die aanslagen was gesteld op 30 juni 2016.
2.2
De ambtenaar heeft de onderhavige aanslagen op 16 april 2016 in de Berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid geplaatst. Belanghebbende heeft ter zake van de onderhavige aanslagen geen notificatie e-mails ontvangen.
2.3
Volgens informatie van Logius, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Logius) heeft belanghebbende op 31 januari 2016 om 22:09 uur het MijnOverheid-account dat is gekoppeld aan zijn burgerservicenummer geactiveerd. Volgens die informatie heeft belanghebbende voorts op 31 januari 2016 om 22:09 uur door een vinkje te zetten bij ‘Ja, ik ga akkoord’ (zie 2.4 hierna) aangegeven dat hij digitale post van GBLT en vele andere bestuursorganen in zijn Berichtenbox van MijnOverheid wil ontvangen. Uit de informatie van Logius volgt verder dat belanghebbende op 18 april 2016 om 05:43 uur nog vele andere bestuursorganen heeft geactiveerd en op 13 mei 2017 om 19:41 uur GBLT heeft gedeactiveerd voor de ontvangst van digitale post in de Berichtenbox.
2.4
In januari 2016 zag het registratiescherm van MijnOverheid er als volgt uit:
2.5
Door het enkele aanvinken van het hokje bij “Ja, ik ga akkoord”, gaat een gebruiker van MijnOverheid ermee akkoord dat hij voortaan voor alle in de lijst (overheids-)organisaties vermelde instellingen digitale post kan ontvangen. Dit varieert van de gemeenten Aalsmeer tot en met de gemeente Zwolle, de Belastingsamenwerkingen van diverse gemeenten en hoogheemraadschappen, een groot aantal waterschappen, het CJIB, de Koninklijke Marechaussee, een groot aantal pensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en pensioenstichtingen, de RDW, de Raad voor de Rechtsbijstand enz. Indien een gebruiker niet voor ál deze instellingen digitaal bereikbaar wenst te zijn, dient hij dit – na het aanvinken van eerder vermeld hokje – op de instellingenpagina voor de desbetreffende instellingen weer ongedaan te maken. Slechts de keuze voor het ontvangen van digitale post van de Belastingdienst kan niet nadien ongedaan worden gemaakt.
2.6
Belanghebbende heeft de onderhavige aanslagen niet vóór 30 juni 2016 betaald. In verband hiermee heeft de ambtenaar bij – ook per post verzonden – brief van 10 september 2016 belanghebbende gemaand tot het betalen van de in 2.1 genoemde aanslagen binnen 14 dagen na de dagtekening van de aanmaning. Daarbij heeft de ambtenaar belanghebbende een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Na ontvangst van deze aanmaning heeft belanghebbende direct het bedrag van € 327,51 aan verschuldigde belastingen betaald. Hij heeft echter geweigerd de kosten van de aanmaning van € 7 te betalen. Vervolgens heeft de ambtenaar met datum terpostbezorging 25 oktober 2016 een dwangbevel uitgevaardigd en belanghebbende bevolen om het openstaande bedrag van € 7 binnen twee dagen te betalen. Daarbij heeft de ambtenaar belanghebbende € 39 aan kosten dwangbevel in rekening gebracht. Belanghebbende heeft vervolgens op 26 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte aanmanings- en dwangbevelkosten.
2.7
Het bezwaar is door de ambtenaar bij in één geschrift gedane uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbende echter in het gelijk gesteld. De ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep aangetekend.

3.Het geschil

In hoger beroep is in geschil of de onderhavige aanmaningskosten en kosten van het dwangbevel belanghebbende terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de ambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar/beschikking aanmaningskosten
4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.
4.2
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3
De dagtekening van de beschikking aanmaningskosten is 10 september 2016. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beschikking pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 24 oktober 2016. Het bezwaarschrift is digitaal ingediend en door de ambtenaar ontvangen op 26 oktober 2016. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4.4
Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij aanvankelijk dacht dat het niet mogelijk was aanmaningskosten in rekening te brengen zonder eerst een herinnering te sturen. Ter zitting heeft belanghebbende verder bevestigd dat hij pas na ontvangst van het dwangbevel op 26 oktober 2016 bezwaar heeft gemaakt. Het Hof is van oordeel dat de termijnoverschrijding hierdoor niet verschoonbaar is en er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten is daarom niet-ontvankelijk. De ambtenaar heeft het bezwaar voor zover het de aanmaningskosten betreft dus ten onrechte ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar op andere gronden vernietigd. Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen, namelijk het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaren.
4.5
Omdat het punt van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten pas in hoger beroep voor het eerst aan de orde is gekomen, heeft de ambtenaar ter zitting toegezegd dat zij bereid is de uitspraak van het Hof inzake de kosten dwangbevel ambtshalve ook toe te passen op de beschikking aanmaningskosten.
Beschikking kosten dwangbevel
4.6
Bij de beoordeling van het partijen verdeeld houdende geschil dient te worden vooropgesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 123, lid 2, Waterschapswet, de onderhavige beschikking inzake de kosten voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is opgelegd op de voet van artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet). Tegen de bij beschikking in rekening gebrachte kosten dwangbevel kunnen rechtsmiddelen worden aangewend bij de belastingrechter (zie artikel 7, lid 1, Kostenwet). Het bezwaar- of beroepschrift kan echter – voor zover hier van belang – niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd (belanghebbende) aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld (artikel 7, lid 2, Kostenwet). Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat de Rechtbank ten onrechte de bewijslast volledig bij de ambtenaar heeft gelegd.
4.7
Een aanmaning op de voet van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) heeft ten doel de belastingschuldige te herinneren aan een openstaande belastingschuld en hem te waarschuwen voor de gevolgen die intreden wanneer die schuld niet op korte termijn wordt voldaan. Daarmee wordt bevorderd dat vergaande invorderingsmaatregelen, waaraan voor de schuldenaar aanzienlijke kosten kunnen zijn verbonden, eerst worden getroffen indien kan worden aangenomen dat de schuldenaar weigerachtig is te betalen. Op grond van artikel 12 van de IW 1990 kan een dwangbevel vervolgens pas worden uitgevaardigd indien de belastingschuldige is aangemaand en daarna in gebreke blijft (vgl. HR 23 september 2011, nrs. 10/03281 en 10/03282, ECLI:NL:HR:2011:BT2290). Aan het voorgaande doet naar het oordeel van het Hof niet af dat de tekst van artikel 12 van de IW 1990 per 1 juli 2009 is gewijzigd.
4.8
Aan dit in overweging 4.7 genoemde doel ligt ten grondslag dat de belastingschuldige reeds eerder – door het opleggen van een belastingaanslag – erop is gewezen dat hij een opeisbare betalingsverplichting jegens de ontvanger heeft.
4.9
Belanghebbende heeft (in wezen) gesteld dat deze situatie zich hier niet voordoet, aangezien hij de onderhavige aanslagen niet heeft ontvangen. In deze stelling ligt naar het oordeel van het Hof besloten de stelling dat de ambtenaar de onderhavige aanslagen niet rechtsgeldig heeft bekendgemaakt aan belanghebbende. Gelet hierop, rust op de ambtenaar de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting ervan aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat de onderhavige aanslagen rechtsgeldig aan belanghebbende zijn bekendgemaakt. Het bepaalde in artikel 7, lid 2, van de Kostenwet staat daaraan naar het oordeel van het Hof niet in de weg.
4.1
Bekendmaking van besluiten (zoals belastingaanslagen) geschiedt, aldus artikel 3:41, lid 1, van de Awb, door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n). Een bestuursorgaan kan een bericht dat aan een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (artikel 2:14, lid 1, Awb).
4.11
In de Regeling voorzieningen GDI [1] is over het gebruik van MijnOverheid bepaald dat de gebruiker door het activeren van zijn MijnOverheid-account dit account in gebruik neemt. Hij maakt tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox van de door hem geselecteerde afnemers.
4.12
De ambtenaar heeft gesteld dat GBLT sinds november 2015 gebruik maakt van de Berichtenbox van MijnOverheid. Burgers kunnen aangeven dat zij voor GBLT elektronisch bereikbaar zijn via MijnOverheid. Belanghebbende heeft dit, aldus de ambtenaar, op 31 januari 2016 gedaan. Nu de onderhavige aanslagen op 16 april 2016 in de Berichtenbox van belanghebbende zijn geplaatst, zijn de onderhavige aanslagen volgens de ambtenaar op rechtsgeldige wijze aan belanghebbende bekendgemaakt. Belanghebbende betwist, kort gezegd, dat hij ervoor heeft gekozen dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor GBLT.
4.13
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende op 31 januari 2016 zelf ‘actief’ het vinkje bij ‘Ja, ik ga akkoord’ heeft gezet (zie 2.4) en daarmee kenbaar heeft gemaakt aan onder anderen GBLT dat hij via de Berichtenbox van MijnOverheid bereikbaar is voor elektronisch te verzenden post. Gelet hierop, was de ambtenaar gerechtigd de onderhavige aanslagen via de Berichtenbox aan belanghebbende te verzenden. Dat belanghebbende het vinkje mogelijk niet bewust heeft geplaatst, kan hieraan niet afdoen aangezien dit voor het GBLT niet kenbaar was. Gelet op het door de ambtenaar in deze procedure overgelegde overzicht van de gebruikersgegevens van MijnOverheid van belanghebbende is aannemelijk dat belanghebbende de onderhavige aanslagen op 16 april 2016 in zijn Berichtenbox heeft ontvangen. Nu belanghebbende de onderhavige aanslagen niet vóór de vervaldatum van 30 juni 2016 had betaald, moet op grond van een strikte toepassing van de wet worden geconcludeerd dat de ambtenaar belanghebbende terecht heeft gemaand om de aanslagen alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te voldoen en daarbij terecht op de voet van artikel 2 van de Kostenwet een bedrag van € 7 aan aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Nu belanghebbende heeft verzuimd om direct na ontvangst van de aanmaning naast het bedrag van de aanslagen ook de aanmaningskosten van € 7 te betalen,
heeft de ambtenaar voor het openstaande bedrag van € 7 vervolgens terecht op de voet van artikel 3 van de Kostenwet een bedrag van € 39 aan kosten voor betekening van een dwangbevel in rekening gebracht.
4.14
Niettemin is het Hof van oordeel dat de ambtenaar in dit geval de kosten van het dwangbevel ten onrechte in rekening heeft gebracht aangezien een strikte toepassing van de wet hier moet wijken voor de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarop belanghebbende in deze procedure – naar in zijn klachten ligt besloten – een beroep heeft gedaan. Dienaangaande is het volgende van belang.
4.15
Op Rijksniveau hanteren de ontvangers bij de uitoefening van hun taken het door de Staatssecretaris van Financiën vastgestelde beleid zoals vervat in de Leidraad invordering 2008. In die Leidraad is het volgende opgenomen:
‘(…)
75.7.
Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten
In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in rekening gebrachte vervolgingskosten – hoezeer ook verschuldigd – te verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.
Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering van vervolgingskosten – gezien de omstandigheden van het specifieke geval – onredelijk en onbillijk is.
(…)’.
4.16
Deze in de Leidraad invordering 2008 opgenomen beleidsregels zijn weliswaar niet rechtstreeks van toepassing op het GBLT, maar de in paragraaf 75.7 van de Leidraad invordering 2008 opgenomen regeling vormt in wezen ook een uiting van behoorlijk bestuur door een bestuursorgaan bij de uitoefening van wettelijke taken. Bovendien wijst het Hof erop dat GBLT per 1 januari 2019 wel een Leidraad Invordering kent, die is gebaseerd op de landelijke leidraad en waarbij paragraaf 75.7 is overgenomen. De werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengt naar het oordeel van het Hof met zich dat de ambtenaar bij de invordering van belastingschulden en het daarbij in rekening brengen van kosten oog moet hebben voor uitzonderlijke gevallen die nopen tot het loslaten van een strikte toepassing van de wet. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich naar het oordeel van het Hof hier voor. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof in omstandigheden verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk maakten zijn betalingsverplichting inzake de onderhavige aanslagen tijdig na te komen. Van een weigerachtige schuldenaar is geenszins sprake. Het in rekening brengen van aanmaningskosten en – na niet betaling daarvan – onderhavige kosten dwangbevel is in dit geval onredelijk en onbillijk. Redengevend hiervoor acht het Hof dat: (1) het (gevolg van het) activeren van de Berichtenbox voor een normale gebruiker bijzonder verwarrend kan zijn, nu door het aanvinken van één hokje een akkoordverklaring voor het ontvangen van digitale post wordt gegeven voor circa 150 – 200 instellingen, welke keuze vervolgens, voor zover van toepassing, weer ongedaan moet worden gemaakt, hetgeen ook niet strookt met het bepaalde in artikel 2, lid 2 van de Regeling voorzieningen GDI (de opt-in regeling), (2) het activeren van de Berichtenbox op 31 januari 2016 voor GBLT door belanghebbende niet – naar het Hof aannemelijk acht nu ook vele andere voor belanghebbende volstrekt niet relevante bestuursorganen zijn aangevinkt – bewust door hem is gedaan, (3) hij op 18 april 2016 om 05:43 uur wederom niet bewust – naar het Hof aannemelijk acht nu nog meer andere volstrekt niet relevante bestuursorganen zijn aangevinkt – vele bestuursorganen heeft geactiveerd, (4) hij geen notificatie e-mails met betrekking tot de aanslagen heeft ontvangen, en (5) belanghebbende na ontvangst van de per gewone post verzonden aanmaning de onderhavige aanslagen aanstonds heeft betaald.
Belanghebbende was weliswaar belastingschuldige en strikt juridisch bezien was hij erop gewezen dat hij een opeisbare betalingsverplichting jegens de ambtenaar had, maar feitelijk bezien was dat niet het geval. Zoals gezegd, was belanghebbende niet een weigerachtige schuldenaar. Onder deze bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval strookt het in rekening brengen van (aanmaningskosten en) kosten voor betekening van een dwangbevel, hoezeer ook wettelijk verschuldigd, naar het oordeel van het Hof niet met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarom zijn de onderhavige kosten dwangbevel belanghebbende ten onrechte in rekening gebracht.
4.17
De Rechtbank is, zij het op andere gronden, eveneens tot de conclusie gekomen dat de onderhavige kosten dwangbevel belanghebbende ten onrechte in rekening zijn gebracht. In het dictum van haar uitspraak is de Rechtbank evenwel vergeten de beschikking inzake de kosten dwangbevel te vernietigen. Het Hof zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen en die beschikking alsnog vernietigen. Het hoger beroep van de ambtenaar is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 11 voor reis- en verblijfkosten en € 100 aan verletkosten voor de procedure in hoger beroep. De ambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard zich met deze proceskostenvergoeding te kunnen verenigen.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar,
  • verklaart het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten niet-ontvankelijk,
  • vernietigt de beschikking kosten dwangbevel,
  • veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 111, en
  • bepaalt dat van de ambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 508.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R. den Ouden, mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden)
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 oktober 2015, nr. 2015-609536, houdende regels met betrekking tot de werking, beveiliging en betrouwbaarheid van de voorzieningen voor elektronisch berichtenverkeer en informatieverschaffing alsmede van voorzieningen voor elektronische authenticatie en elektronische registratie van machtigingen (Regeling voorzieningen GDI)