ECLI:NL:GHARL:2020:3149

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
200.257.981/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een alimentatieprocedure. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om wijziging van de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind. De rechtbank had op 10 januari 2019 mondeling uitspraak gedaan, waarbij de man was veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie. De man was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, met als grieven dat de mondelinge uitspraak niet correct was en dat er geen overeenstemming was bereikt tussen partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de man tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank bijgestaan werd door een advocaat en dat er wel degelijk overeenstemming was bereikt. De man heeft ook een nieuwe grief ingediend over de nietigheid van de overeenkomst, maar het hof heeft deze grief buiten beschouwing gelaten omdat deze niet betrekking had op de hoogte van de alimentatie. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat zijn grieven niet slaagden. De proceskosten zijn begroot op € 2.148,- aan advocaatkosten en € 324,- aan griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.981/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 160242)
beschikking van 14 april 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Bauer te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de jong-meerderjarige of [de jong-meerderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 april 2019;
- het verweerschrift van de vrouw met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bauer van 30 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van [de jong-meerderjarige] ingekomen bij de rechtbank op 4 juni 2019 en vervolgens bij het hof op 12 juni 2019.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [de jong-meerderjarige] [in] 2001 en [de minderjarige] [in] 2003. Het huwelijk is ontbonden [in] 2005. [de minderjarige] heeft sinds de echtscheiding zijn hoofdverblijf bij de vrouw. [de jong-meerderjarige] woont bij de man.
3.2
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden van 10 augustus 2005 is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van [de minderjarige] dient te betalen van € 200,- per maand met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheiding.
3.3.
De man heeft op 21 maart 2018 bij de rechtbank Noord Nederland locatie Leeuwarden een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend. Hij heeft daarin - samengevat - verzocht de voor [de minderjarige] te betalen kinderalimentatie op nihil te bepalen met ingang van 1 april 2017. Ter zitting heeft de man zijn verzoek vermeerderd, en heeft hij - samengevat - verzocht tevens te bepalen dat de vrouw een kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] dient te voldoen van € 222,- per maand vanaf 1 april 2017.
3.4
[de jong-meerderjarige] is [in] 2019 meerderjarig geworden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het verzoek van de man zoals hij dat heeft ingediend bij de rechtbank is aldaar behandeld ter zitting van 10 januari 2019. De rechter heeft tijdens deze zitting mondeling uitspraak gedaan, nadat partijen onderling overleg hebben gehad en tot overeenstemming zijn gekomen. Bij de bestreden mondelinge uitspraak is verstaan dat de bijdrage van de man ten behoeve van [de minderjarige] per 1 september 2018 op nihil wordt gesteld en dat partijen vanaf 1 september 2018 over en weer geen bijdrage in de kosten van [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] aan elkaar verschuldigd zijn. Deze uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is in zijn beroepschrift met twee grieven in hoger beroep gekomen van de uitspraak van 10 januari 2019. De eerste grief ziet op het feit dat er mondeling uitspraak is gedaan, en de tweede op de vraag of er al dan niet overeenstemming is bereikt tussen partijen. Bij brief van 30 oktober 2019 heeft de advocaat van de man hier nog een nieuwe - derde - grief aan toegevoegd, door daarin te stellen dat hij subsidiair een beroep doet op vernietiging dan wel nietigheid van de overeenkomst.
De man verzoekt de bestreden uitspraak te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door hem te betalen kinderalimentatie per 1 april 2017, subsidiair per de datum van de indiening van het verzoekschrift, zijnde 21 maart 2018, op nihil wordt gesteld, en te bepalen dat de vrouw de teveel betaalde alimentatie te vermeerderen met de aan hem in rekening gebrachte kosten van executie en beslaglegging binnen 10 dagen na dato van de te wijzen beschikking aan hem dient terug te betalen en te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 april 2017, subsidiair per de datum van de indiening van het verzoekschrift, althans per 10 januari 2019, als kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] € 250,- per maand aan de man betaalt, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, en te bepalen dat elke partij de eigen proceskosten betaalt.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep ongegrond te verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
4.4
[de jong-meerderjarige] is in de gelegenheid gesteld via een advocaat een verweerschrift in te dienen maar heeft dat niet gedaan. Hij heeft wel een brief geschreven, waarin hij zijn mening heeft gegeven. Omdat [de jong-meerderjarige] zich niet heeft gesteld of zijn vader heeft gemachtigd voor hem op te treden, ziet de procedure bij het hof dus niet op de alimentatie voor [de jong-meerderjarige] vanaf het bereiken van zijn meerderjarigheid.

5.De motivering van de beslissing

Grief 1: Mondeling uitspraak door de rechtbank
5.1
De man klaagt er over dat de rechter mondeling uitspraak heeft gedaan en die uitspraak in een proces-verbaal heeft vastgelegd, maar dat een alimentatiezaak zich daarvoor niet leent.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 30p Rv kan de rechter, indien alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen. Artikel 30p Rv geldt voor procedures bij alle gerechten en zowel in dagvaardings- als in verzoekschriftprocedures. Het is aan de betreffende rechter om te beslissen of de zaak zich voor een mondelinge uitspraak leent, ook in een alimentatieprocedure. Deze grief treft naar het oordeel van het hof dan ook geen doel.
Grief 2: Overeenstemming
5.3
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte aan de beslissing ten grondslag heeft gelegd dat partijen tijdens de zitting overleg hebben gehad en tot overeenstemming zijn gekomen. De man was tijdens de mondelinge behandeling ziek en had koorts, zodat de zitting aan hem is voorbijgegaan. Daarbij is de gezondheidstoestand van de man slecht, en kan hij zich ook zonder ziek te zijn moeilijk focussen in stressvolle situaties, wat nu door de ziekte werd verergerd. Bovendien doet een nihilstelling volgens de man geen recht aan het bepaalde in artikel 1:404 BW, te weten dat ouders verplicht zijn naar draagkracht te voorzien in de verzorging en behoefte van hun minderjarige kinderen.
5.4
Het hof leest in de stukken dat partijen bij de mondelinge behandeling van 10 januari 2019 aan de rechter hebben verklaard een minnelijke regeling te hebben bereikt met de inhoud zoals in het proces-verbaal is opgenomen. De man werd ter zitting bijgestaan door een advocaat, en beide partijen hebben ter zitting bij het hof verklaard dat de zitting bij de rechtbank meermalen en voor langere tijd geschorst is geweest voor overleg met en tussen de advocaten. Indien en voor zover de man op dat moment wegens ziekte niet in staat was om (middels zijn advocaat) onderhandelingen te voeren en/of afspraken te maken, wat overigens door de vrouw wordt betwist, had het op zijn weg gelegen om dat ter plekke kenbaar te maken. Partijen en de rechtbank mochten er redelijkerwijs op vertrouwen dat hetgeen na de schorsing en met behulp van de advocaten van partijen aan de rechter is medegedeeld, en vervolgens door de rechter aan partijen is voorgelezen en uitgesproken, een correcte weergave was van hetgeen tussen partijen was overeengekomen en overeenstemde met de wil van partijen, en dus ook de wil van de man. Grief 2 van de man treft geen doel.
5.5
Voor zover de man heeft bedoeld te verzoeken om vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] - in het beroepschrift is dit vermeld, maar niet in het petitum - zal het hof dit verzoek afwijzen. Nog los van het feit dat dit een (verscholen) grief is die strijdig is met de goede procesorde, geldt dat partijen ook daarover immers overeenstemming hadden bereikt, zoals hiervoor is overwogen. Partijen hadden afgesproken dat zij vanaf 1 september 2018 over en weer geen bijdrage in de kosten van de minderjarige [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] aan elkaar verschuldigd zijn. Deze overeenstemming blijft in hoger beroep in stand.
Grief 3: Vernietiging/nietigheid5.6 Na de stukkenwisseling heeft de man bij brief van 30 oktober 2019 laten weten dat, voor zover er wel sprake is van overeenstemming, hij de overeenkomst vernietigt, dan wel zich beroept op de nietigheid daarvan, op grond van het bepaalde in onder meer artikelen 3:32 BW, 3:40 BW, 3:44 BW, artikel 6:128 BW en artikel 7:904 BW.
5.7
Het betreft hier een nieuwe grief die is aangevoerd na de daartoe door de wet aangewezen gelegenheid. De advocaat van de vrouw heeft er niet in toegestemd dat deze nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken. Weliswaar wordt in alimentatieprocedures veelal een uitzondering gemaakt op de in beginsel strakke twee conclusie regel maar die uitzondering is in de onderhavige zaak niet aan de orde nu de grief ziet op nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de gesloten overeenkomst en niet op feiten en/of omstandigheden die de hoogte van de alimentatie betreffen. Het hof laat deze grief dan ook buiten beschouwing.
Proceskosten
5.8
De man heeft verzocht te bepalen dat elke partij de eigen proceskosten betaalt. De vrouw bepleit de man in de kosten te veroordelen omdat de procedure kansloos is.
5.9
Het hof ziet aanleiding om de man in de proceskosten in hoger beroep van de vrouw te veroordelen, nu geen van zijn grieven slaagt: er tijdens de procedure bij de rechtbank overeenstemming is bereikt tussen partijen, de man niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn wil om tot overeenstemming te komen zou hebben ontbroken en de grief van de man met betrekking tot de nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst tardief is ingesteld. De man heeft door zijn wijze van procederen de vrouw nodeloos op kosten gejaagd. De proceskosten worden begroot op € 2.148,- (2 punten tegen een tarief van € 1.074,-) aan kosten advocaat en € 324,- aan griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de man. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en het in hoger beroep meer of anders verzochte afwijzen, behoudens de verzochte kostenveroordeling.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 januari 2019;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden begroot op € 2.148,- aan kosten advocaat en € 324,- aan griffierecht;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 14 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.