ECLI:NL:GHARL:2020:3221

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
200.258.331/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over tekortkoming in de nakoming van een aannemingsovereenkomst voor tuinaanleg met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde grond en de aanleg van een vijver

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de vonnissen van de kantonrechter van 13 december 2017 en 31 oktober 2018. De zaak betreft een overeenkomst voor tuinaanleg tussen [appellant] en Bleijenberg's Tuinen V.O.F. waarbij [appellant] stelt dat er tekortkomingen zijn in de nakoming van de overeenkomst, specifiek met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde grond en de aanleg van een vijver. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van Bleijenberg's Tuinen c.s. toegewezen en de vordering van [appellant] in reconventie afgewezen. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van deze vonnissen en toewijzing van zijn vorderingen. Het hof heeft de grieven van [appellant] besproken, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vraagstelling aan de deskundige te beperkt was en dat de gebruikte grond niet voldeed aan de eisen van de overeenkomst. Het hof oordeelt dat de deskundige de grond als redelijke aanvulgrond heeft aangemerkt en dat er geen tekortkoming in de nakoming door Bleijenberg's Tuinen is vastgesteld. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.258.331/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere: 5964341 )
arrest van 21 april 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. H.R. Flipse, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen

1.Bleijenberg's Tuinen V.O.F.,

gevestigd te [B] ,

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
geïntimeerde onder 1 hierna te noemen: Bleijenberg’s Tuinen en gezamenlijk met geïntimeerden onder 2 en 3 te noemen:
Bleijenberg’s Tuinen c.s.,
advocaat: mr. W. Kok, kantoorhoudend te Ede.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Op 4 juni 2019 is in deze zaak een tussenarrest gewezen. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 10 september 2019 gehouden comparitie na aanbrengen;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord van Bleijenberg’s Tuinen c.s.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Bleijenberg's Tuinen heeft in opdracht van [appellant] in 2010 een nieuwe tuin
gerealiseerd bij de woning van [appellant] . Onderdeel van de opdracht vormde het aanleggen van
een vijver en het ophogen van de tuin. Een onderhoudsprogramma maakte geen deel uit van de overeengekomen werkzaamheden.
2.3
Voor het ophogen van de tuin heeft Bleijenberg's Tuinen grond aangeleverd en verwerkt. Ten aanzien van de verwerkte grond (hierna ook te noemen: de grond) is een schoongrondverklaring afgegeven.
2.4
Bleijenberg’s Tuinen heeft voor de grond bij factuur van 23 november 2009 een bedrag van € 10.971,32 bij [appellant] in rekening gebracht. De factuur is door [appellant] betaald.
2.5
Voor door haar verrichte werkzaamheden heeft Bleijenberg's Tuinen bij factuur
van 19 juli 2010 een bedrag van € 4.963,99 bij [appellant] in rekening gebracht. De factuur is door [appellant] onbetaald gelaten.
2.6
Omdat de door Bleijenberg's Tuinen geplaatste beplanting, met name het gazon,
niet wilde aanslaan heeft Bleijenberg’s Tuinen ECOstyle B.V. (hierna: ECOstyle)
ingeschakeld om onderzoek te doen naar de bodem. In juli 2015 heeft Bleijenberg’s Tuinen ten behoeve van het onderzoek grondmonsters genomen. De grondmonsters zijn geanalyseerd door BLGG AgroXpertus (hierna: BLGG). Aan de hand van onder andere de testresultaten van BLGG is door ECOstyle op 16 september 2015 een advies opgesteld.
2.7
Bleijenberg's Tuinen heeft bij factuur van 19 oktober 2015 in verband met het door ECOstyle uitgevoerde onderzoek een bedrag van € 183,32 bij [appellant] in rekening gebracht.
De factuur is door [appellant] onbetaald gelaten.
2.8
In september 2015 heeft een door [appellant] ingeschakeld hoveniersbedrijf een
bodemonderzoek laten uitvoeren, eveneens door BLGG. Dit heeft geresulteerd in twee
rapportages van 2 oktober 2015 en 7 oktober 2015. Deze rapportages bevatten een analyse van de grond in de tuin van [appellant] .
2.9
[appellant] heeft vervolgens een grondonderzoek laten uitvoeren door Innogreen B.V.
Dit heeft geresulteerd in een op 21 oktober 2016 gedateerde onderzoekrapportage, inclusief bemestingsadvies.
2.1
In de periode daarna is tussen (de gemachtigden van) partijen gecorrespondeerd over de openstaande facturen van Bleijenberg’s Tuinen, de toestand van de bodem, de daaraan gewijde onderzoeken en de vraag wat een en ander voor (rechts-)gevolgen tussen partijen heeft.
2.11
Ook door PJ Milieu B.V. is in 2017 bodemonderzoek gedaan naar de bodem bij [appellant] . Het onderzoek heeft geresulteerd in een op 5 september 2017 gedateerd rapport.
Eindconclusie van dit rapport is dat de kwaliteit van de grond niet aan de voorwaarden
voldoet om ingedeeld te worden in de klasse ‘Altijd Toepasbare grond’ maar valt in de
klasse ‘Wonen’.
2.12
In de procedure in eerste aanleg heeft de kantonrechter een deskundige, de heer [C] (hierna: de deskundige) benoemd en deze een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd over de kwaliteit van de bodem, de daarop door Bleijenberg’s Tuinen aangebrachte grond en de bemesting(smogelijkheden) daarvan. De deskundige heeft zijn antwoorden op deze vragen neergelegd in een rapport van 10 juli 2018.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Bleijenberg’s Tuinen c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.147,31, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Bleijenberg’s Tuinen c.s. In reconventie heeft [appellant] (na eiswijziging) gevorderd dat Bleijenberg’s Tuinen c.s. worden veroordeeld tot betaling van € 69.779,80 aan herstelkosten gazon en vijver,
€ 1.371,85 aan onnodige onkosten bemesting, € 1.650,- aan expertisekosten en een bedrag aan herstelkosten borders, nader op te maken bij staat. [appellant] heeft voorts gevorderd dat Bleijenberg’s Tuinen c.s. zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van Bleijenberg’s Tuinen c.s., vermeerderd met rente, toegewezen en voorts [appellant] in de proceskosten in conventie veroordeeld. De vordering in reconventie van [appellant] heeft de kantonrechter afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van Bleijenberg’s Tuinen c.s. en in de kosten van de deskundige, die door de kantonrechter op een bedrag van € 5.420,80, inclusief BTW zijn vastgesteld.

4.De beoordeling van de vorderingen en de grieven

De vorderingen
4.1
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter van 13 december 2017 en 31 oktober 2018 en alsnog afwijzing van de vorderingen van Bleijenberg’s Tuinen c.s.. Verder vordert [appellant] dat zijn (gewijzigde) vorderingen in hoger beroep alsnog worden toegewezen, met hoofdelijke veroordeling van Bleijenberg’s Tuinen c.s. in de proceskosten van beide instanties.
De grieven
4.2
[appellant] heeft de vonnissen van de kantonrechter bestreden in een viertal grieven. Die grieven komen erop neer dat (i) de vraagstelling van de kantonrechter aan de deskundige onjuist, want te beperkt is geweest, en (ii) de kantonrechter ten onrechte op basis van het door de deskundige uitgebrachte rapport heeft aangenomen dat van een tekortkoming aan de kant van Bleijenberg’s Tuinen in de nakoming van de overeenkomst tot tuinaanleg met [appellant] geen sprake is geweest.
4.3
Het hof zal de grieven hierna thematisch bespreken.
Vraagstelling rapport deskundige te beperkt?
4.4
In zijn eerste grief stelt [appellant] de door de kantonrechter in haar vonnissen van
13 december 2017 en 7 februari 2018 gehanteerde vraagstelling aan de deskundige aan de orde. [appellant] is van oordeel dat de kantonrechter bij die vraagstelling een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en de vraagstelling aan de deskundige als gevolg daarvan te beperkt heeft geformuleerd. De kantonrechter heeft zich er volgens [appellant] toe beperkt de vraag te stellen of de door Bleijenberg’s Tuinen gebruikte grond voldeed als aanvulgrond. Dé relevante vraag is volgens [appellant] echter of de grond voldeed binnen het kader van de gehele koop-aannemingsovereenkomst, waarbij op Bleijenberg’s Tuinen de verplichting rustte tot het realiseren van een complete tuin. In de vraagstelling van de kantonrechter en de aansluitende beoordeling van het rapport van de deskundige is dit volgens [appellant] onvoldoende verdisconteerd.
4.5
Het hof oordeelt als volgt. Kern van de verwijten die [appellant] – ook in zijn memorie van grieven - aan Bleijenberg’s Tuinen maakt is dat de door laatstgenoemde aangebrachte grond niet voldeed voor het doel waarvoor deze was bestemd, namelijk voor het realiseren van de overeengekomen tuin met gazon, borders en bomen. De vraagstelling van de kantonrechter in rov. 4.6 van haar tussenvonnis van 13 december 2017 luidde:
1. Is de door Bleijenberg's Tuinen geleverde grond, die in de tuin van [appellant] is verwerkt, geschikt voor het beoogde doel, te weten het ophogen en de aanleg van een tuin met gazon, borders en bomen?
2. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de kantonrechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling van de zaak?
4.6
Bleijenberg's Tuinen c.s. heeft bij akte nadien een tweetal aanvullende vragen voorgedragen. Die luidden:
Is het mogelijk om met huidig bodemonderzoek een betrouwbare uitspraak te doen over de geschiktheid van de grond ten tijde van de aanleg van de tuin in 2010?
2. In hoeverre draagt de aanwezigheid of het gebrek aan meststoffen bij aan een oordeel over de geschiktheid van de grond? Met andere woorden: spelen de aanwezigheid of het gebrek aan meststoffen een rol bij de beoordeling van de geschiktheid van de grond of hebben die hierop geen invloed?
4.7
Zowel in de vraagstelling van de kantonrechter als in de aanvullende vragen van Bleijenberg's Tuinen c.s. wordt, doordat daarin in beide gevallen een duidelijke koppeling wordt gemaakt met de overeengekomen aanleg van de tuin, onderkend dat de door de deskundige te beantwoorden kernvraag was of de door Bleijenberg's Tuinen gebruikte grond geschikt is geweest voor de overeengekomen aanleg van de tuin, met gazon, borders en bomen. Er is – anders dan [appellant] lijkt te denken (zie randnummer 7 memorie van grieven) – aan de deskundige dus niet een (geïsoleerde) vraag voorgelegd over de geschiktheid van “de grond op zichzelf (…) voor ophoging van de tuin.” Gelet daarop ziet het hof niet in waarom de vraagstelling van de kantonrechter te beperkt zou zijn geweest of anderszins afbreuk zou doen aan de inhoudelijke relevantie van het rapport van de deskundige. Overigens maakt [appellant] evenmin duidelijk hoe de vraagstelling aan de deskundige dan wèl (concreet) had moeten luiden. [appellant] had in eerste aanleg ook geen opmerkingen bij de door de kantonrechter zelf voorgestelde vraagstelling.
Ondeugdelijke uitvoering aanneemovereenkomst?
4.8
De tweede grief van [appellant] bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat de door Bleijenberg's Tuinen gebruikte grond geschikt was voor het aanleggen van de tuin van [appellant] en daarmee aan de overeenkomst beantwoordde. Ook keert [appellant] zich in deze grief tegen de daarop volgende overweging dat van causaal verband tussen de gebruikte grond en de door [appellant] gestelde schade niet is gebleken.
4.9
Ter bestrijding van het oordeel van de kantonrechter dat de gebruikte grond geschikt was en aan de overeenkomst beantwoordde, voert [appellant] een drietal argumenten aan, te weten
  • er is grond van goede kwaliteit toegezegd, die verdere kosten onnodig zou maken;
  • uit het rapport van de deskundige blijkt dat de gebruikte grond niet van goede kwaliteit was en verdere kosten noodzakelijk waren;
  • op Bleijenberg's Tuinen rustte als aannemer een waarschuwingsplicht die zij niet is nagekomen.
Het hof gaat hierna op deze argumenten in.
4.1
Uit de toelichting op het eerste in rov. 4.9 genoemde argument maakt het hof op dat [appellant] van mening is dat hij uit de brief van 10 november 2008 van Bleijenberg’s Tuinen (bedoeld is de als productie 21 bij akte wijziging eis overgelegde e-mail van Bleijenberg’s Tuinen aan [appellant] van 10 november 2008) destijds heeft mogen opmaken dat de grond die voor de tuin zou worden aangekocht van goede kwaliteit zou zijn en wel zodanig dat hij zich “verdere kosten zou kunnen besparen”. De betreffende e-mail luidt, voor zover hier van belang:
berekening trandsport incl gezeefde aarde met schone grond verklaring
1000 m3 voor een vaste prijs van 12500 eruo ( Als het is meer is blijft de prijs gewoon het
zelfde)
korting van mij omdat het veel makkelijker werkt 2500
dus totaal 10000 euro excl btw
Het geld dat het nu meer kost verdient u straks wel terug met het inplanten van de beplanting
en dat het niet na zakt. Ook de drainage is niet meer nodig.
Als er grond moet worden gereden kunnen we e.v.t. woensdag beginnen
Ik hoor het wel
4.11
Anders dan [appellant] kan het hof uit deze e-mail – zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet de gevolgtrekking maken dat Bleijenberg’s Tuinen daarin aan [appellant] heeft toegezegd zodanige grond te leveren dat “veel geld” of “verdere kosten” – bijvoorbeeld in verband met de noodzakelijke bemesting van de grond en dergelijke - zou kunnen worden bespaard of dat de grond andere of betere eigenschappen zou hebben dan gebruikelijk voor teelaarde. Hierover wordt in de e-mail namelijk geen (concrete) uitspraak gedaan.
4.12
Daarnaast stelt [appellant] dat uit het deskundigenrapport de noodzaak blijkt van een zandtussenlaag/drainage, die haaks op genoemde e-mail zou staan. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan uit genoemd rapport in relatie tot deze e-mail echter niet worden afgeleid dat de door Bleijenberg's Tuinen gebruikte grond niet geschikt was voor het aanleggen van de tuin van [appellant] en daarmee niet aan de overeenkomst beantwoordde. In dit kader kent het hof mede betekenis toe aan het feit dat de deskundige in zijn rapport niet heeft geoordeeld dat een zandtussenlaag/drainage noodzakelijk was in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Wel heeft de deskundige – en dat is iets anders – in zijn rapport aangegeven dat de aanpak van de tuinaanleg waarschijnlijk beter had gekund (en dan ook duurder zou zijn geworden) indien er destijds voor was gekozen aan de tuinaanleg een bodemkundig onderzoek ten grondslag te leggen, waarbij er “mogelijk meer grond afgevoerd had moeten worden en er een drainage laag aangelegd had moeten worden om een zandtussenlaag onder de teeltlaag aan te brengen.” De deskundige heeft, waar hij spreekt over een mogelijk na bodemonderzoek blijkende noodzaak van een zandtussenlaag/ drainage dus een ander (en ook duurder) alternatief voor ogen ten opzichte van hetgeen partijen destijds zijn overeengekomen. De deskundige laat zich daarmee echter niet uit over de vraag waartoe Bleijenberg’s Tuinen op grond van de daadwerkelijk gesloten overeenkomst jegens [appellant] was gehouden.
4.13
Dat brengt het hof op de andere in rov. 4.9 nog genoemde argumenten. Die komen erop neer dat [appellant] meent dat de door Bleijenberg’s Tuinen gehanteerde aanpak van de tuinaanleg naar zijn aard ondeugdelijk was en dat Bleijenberg’s Tuinen destijds [appellant] voor de risico’s van die aanpak had moeten waarschuwen en [appellant] had moeten adviseren, althans had moeten aanbieden een bodemkundig onderzoek te laten uitvoeren en ook de mogelijkheid van drainage met [appellant] had moeten bespreken. Voorts had Bleijenberg’s Tuinen een deugdelijk bemestingsplan moeten opstellen en achterlaten. Door dit alles niet te doen is Bleijenberg’s Tuinen tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, aldus [appellant] .
4.14
Het hof volgt [appellant] ook in deze stellingen niet. Het hof stelt voorop dat de deskundige de door Bleijenberg's Tuinen gebruikte grond in zijn rapport heeft aangemerkt als “op basiskenmerken redelijke aanvulgrond (…), waar geen reparatiebemestingen of bodemverbeteraars nodig zijn, waar uitsluitend gemakkelijk aan te brengen onderhoudsbemesting aan toegevoegd hoefde te worden.” Tegen die vaststelling van de deskundige als zodanig heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4.15
[appellant] kan worden toegegeven dat onder omstandigheden op een aannemer een waarschuwingsplicht kan rusten als bedoeld in art. 7:754 BW. Dat artikel bepaalt dat de aannemer bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt, aldus het artikel, in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften. Op grond van art. 150 Rv is het - met oog op het al of niet aannemen van een dergelijke waarschuwingsplicht – echter aan de opdrachtgever (in dit geval [appellant] ) om te stellen dat er onjuistheden in de opdracht zaten of dat zaken afkomstig van de opdrachtgever gebreken hadden of ongeschikt waren en dat de aannemer van een en ander op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn. Geen van beide is echter door [appellant] (in voldoende mate) gesteld. [appellant] stel weliswaar dat Bleijenberg’s Tuinen tot de in rov. 4.13 genoemde waarschuwingen respectievelijk adviezen had moeten overgaan, maar laat na aan te geven waaruit volgt dat er onjuistheden in de opdracht zaten of dat zaken afkomstig van de opdrachtgever gebreken hadden of ongeschikt waren. Ook stelt hij niet dat en waarom een en ander ook voor Bleijenberg’s Tuinen bekend was of had moeten zijn.
4.16
Verder voert [appellant] ook geen argumenten of omstandigheden aan waaruit zou volgen dat en waarom uitleg van de overeenkomst met zich zou brengen dat de in rov. 4.13 genoemde waarschuwingen respectievelijk adviezen behoorden tot hetgeen waartoe Bleijenberg’s Tuinen zich in haar overeenkomst met [appellant] had verplicht. In dit kader kent het hof mede betekenis aan de niet voldoende door [appellant] betwiste stelling van Bleijenberg’s Tuinen dat een bodemkundig onderzoek als onderdeel van de aanpak van de tuinaanleg niet alleen niet ‘standaard’ is maar het opperen van de mogelijkheid daarvan ook in dit geval niet in de rede lag, aangezien “ [appellant] voor een ‘goedkope’ tuin wenste te gaan”.
4.17
Evenmin voert [appellant] argumenten of omstandigheden aan waaruit zou volgen dat en waarom (uitleg van) de overeenkomst met zich zou brengen dat Bleijenberg’s Tuinen gehouden was tot het opstellen en bij [appellant] achterlaten van een bemestingsplan. Het feit dat, naar [appellant] erkent, het onderhoud van de tuin buiten de overeenkomst viel, wijst er in elk geval niet op dat er door [appellant] op vertrouwd mocht worden dat een dergelijk plan tot de overeengekomen werkzaamheden van Bleijenberg’s Tuinen behoorde. Dat [appellant] geen deskundige is, maakt het voorgaande niet anders, nu ook van een niet-deskundige tuineigenaar verwacht mag worden dat hij weet dat een gazon jaarlijks meermaals bemest moet worden om in goede conditie te blijven en dat hij daartoe tijdig de nodige actie onderneemt.
4.18
Gelet op het voorgaande schieten alle drie in grief II genoemde argumenten tekort en kan op grond daarvan niet worden aangenomen dat de door Bleijenberg’s Tuinen gehanteerde aanpak van de tuinaanleg – met inbegrip van de door haar gebruikte grond - naar zijn aard ondeugdelijk was en in een tekortkoming in de nakoming van haar kant heeft geresulteerd. Bij ontbreken van een tekortkoming in de nakoming behoeft hetgeen door [appellant] in grief II is gesteld omtrent het volgens de kantonrechter ontbreken van causaal verband tussen de gebruikte grond en de door [appellant] gestelde schade geen bespreking meer.
Vijver
4.19
Met zijn derde grief komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering ten aanzien van de vijver. Kort gezegd komt de grief erop neer dat de door hem gestelde gebreken aan de vijver door Bleijenberg’s Tuinen zijn erkend en dus als vaststaand moeten worden aangenomen en dat ten aanzien van die gebreken verzuim is ingetreden, zodat hij recht heeft op schadevergoeding.
4.2
Anders dan Bleijenberg’s Tuinen c.s. menen staat het tussenvonnis van
13 december 2017 niet aan behandeling van deze grief in de weg. Nu in dat vonnis op dit punt niet in het dictum een einde is gemaakt aan het geschil tussen partijen, is van een gedeeltelijk eindvonnis (een zogeheten ‘deelvonnis’) geen sprake. Niettemin kan de grief niet slagen. Van een erkenning door Bleijenberg’s Tuinen c.s. van de door [appellant] gestelde gebreken aan de vijver is geen sprake. Deze valt ook niet te lezen in het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 18 oktober 2017, waarop [appellant] zich beroept. Verder is van verzuim aan de kant van Bleijenberg’s Tuinen geen sprake is. Zelfs indien met [appellant] zou worden aangenomen dat uit de door hem genoemde brief van 29 maart 2017 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) een houding van Bleijenberg’s Tuinen blijkt die aanmaning nutteloos zou maken, dan geldt ingevolge art. 6:82 lid 2 BW de eis van een ingebrekestelling, zij het dat in dat geval termijnstelling achterwege kan blijven. Weliswaar is mogelijk dat zonder ingebrekestelling verzuim soms ook op grond van de (aanvullende) redelijkheid en billijkheid kan intreden of dat een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling soms naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn, maar dat of waarom een van deze situaties zich in deze zaak zou voordoen, heeft [appellant] niet gesteld of toegelicht. Om deze reden faalt ook grief III.
Proceskosten
4.21
[appellant] ’ vierde en laatste grief ziet op de afwijzing van zijn vordering tot schadevergoeding en de veroordeling in de proceskosten. De grief bouwt voort op de hiervoor verworpen grieven en deelt in het lot daarvan, zonder dat nog een zelfstandige beoordeling nodig is.
Bewijsaanbod
4.22
[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die in het licht van wat hiervoor is overwogen van belang zijn voor de in deze zaak te nemen beslissing. Aan dat aanbod wordt daarom voorbij gegaan.

5.Slotsom

5.1
Conclusie is dat de grieven falen.
5.2
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de bestreden vonnissen van de kantonrechter zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van Bleijenberg’s Tuinen c.s. in hoger beroep worden veroordeeld (2 punten, tarief IV, € 1.959,- per punt).

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van 13 december 2017 en 31 oktober 2018 van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, sector kanton;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Bleijenberg’s Tuinen c.s. tot op heden begroot op € 741,- aan verschotten en op € 3.918,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, M.W. Zandbergen en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 april 2020.