ECLI:NL:GHARL:2020:3601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
21-005917-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de vervallen maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1985, verblijft momenteel in voorlopige hechtenis en is niet geplaatst in een psychiatrische kliniek. De rechtbank had eerder de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Echter, met de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) op 1 januari 2020 is deze maatregel komen te vervallen. Het hof volgt de verdediging niet in het betoog dat de maatregel nog steeds kan worden opgelegd. De wetgeving is duidelijk: de overgangsbepalingen van de Wvggz zijn enkel van toepassing op plaatsingen die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn gelast. Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gepleit voor aanvullend Pro Justitia-onderzoek door psychiater Verstraeten en psycholoog Yntema, terwijl de verdediging van mening is dat dit niet nodig is. Het hof heeft besloten dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is om te bepalen welk juridisch kader voor behandeling en begeleiding passend is, nu de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet meer kan worden opgelegd. Het hof heeft het verzoek van de advocaat-generaal toegewezen en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het opmaken van aanvullende rapportages.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005917-19
Uitspraak d.d.: 8 mei 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 november 2019 met parketnummer 08-043348-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de regiezitting van het hof van 24 april 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en verdachte en zijn raadsman, mr. T. Volckmann, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (oud) opgelegd.
Op de regiezitting is besproken in hoeverre het noodzakelijk is dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling in hoger beroep voorbereidingen getroffen moeten worden voor het eventueel kunnen verlenen van een zorgmachtiging.
Op verzoek van het hof hebben de advocaat-generaal en de raadsman voorafgaand aan de regiezitting schriftelijk een standpunt ingenomen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft op 21 april 2020 schriftelijk gereageerd en haar standpunt op
de zitting van 24 april 2020 nader toegelicht.
De advocaat-generaal stelt dat met ingang van 1 januari 2020 de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) in werking is getreden en dat met ingang van die datum de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr is komen te vervallen en dat het nu niet meer mogelijk is om een opgelegde maatregel ex artikel 37 Sr, en het daarmee beoogde forensische zorgkader voor de duur van één jaar, ten uitvoer te leggen. De advocaat-generaal verwijst hierbij naar onderdeel H van de nota van wijziging behorende bij de Wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris (K II 2018-2019, 35 087 nr. 8). Artikel 37 Sr blijft een rechtsgeldige titel voor personen die door de strafrechter vóór de inwerkingtreding van de Wvggz in een accommodatie zijn geplaatst op grond van deze titel en ten aanzien van wie de termijn van een jaar nog niet is verstreken. Daarvan is in deze zaak geen sprake, aldus de advocaat-generaal. Verdachte verblijft immers momenteel nog in voorlopige hechtenis en is niet geplaatst in een psychiatrische kliniek.
Op 5 juli 2019 hebben psychiater Verstraeten en psycholoog Yntema rapportages opgesteld. De advocaat-generaal acht het noodzakelijk dat er aanvullend Pro Justitia-onderzoek wordt verricht door dezelfde psychiater en psycholoog.
De advocaat-generaal ziet geen aanleiding om te laten onderzoeken of eventueel een zorgmachtiging kan worden verleend. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft in eerste aanleg gemotiveerd naar voren gebracht dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de meest passende maatregel is. Voorts heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat een zorgmachtiging civiele zorg betreft die gericht is op stabilisatie en herstel maar niet op het beperken of voorkomen van recidive, terwijl uit de rapportages van de psychiater en psycholoog volgt dat zowel medicatie als een langdurige behandeling gericht op de verslavingsproblematiek van verdachte en op zijn stalkingsgedrag noodzakelijk zijn. Bovendien kan een zorgmachtiging voor maximaal zes maanden worden verleend en adviseren de psychiater en de psycholoog een psychiatrische behandeling voor de duur van één jaar alsmede een (ambulant) vervolgtraject. De psycholoog adviseert een behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK), wat een hoog beveiligingsniveau inhoudt. Daarnaast is verdachte bekend met maatregelen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet bopz ) en heeft hij in 2013 ook al de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd gekregen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft op 23 april 2020 tweemaal schriftelijk gereageerd en zijn standpunt op
de zitting van 24 april 2020 nader toegelicht.
De raadsman stelt dat het hoger beroep in deze zaak op dezelfde grondslag als in eerste aanleg kan worden voortgezet. Het forensisch kader zoals dat was voorzien in artikel 37 Sr is nog steeds beschikbaar. De raadsman verwijst hierbij naar de overgangsrechtelijke bepalingen van de Wvggz en in het bijzonder naar artikel 15:1, aanhef en sub f, Wvggz en naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 november 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2919). Volgens de raadsman heeft een aanvullende Pro Justitia-rapportage dan ook geen meerwaarde.
Voorts stelt de raadsman dat de verplichte zorg en gedwongen behandeling zoals opgelegd op grond van artikel 37 Sr ook mogelijk is onder de Wvggz. Het argument van de
advocaat-generaal met betrekking tot het beveiligingsniveau gaat dan ook niet op.
Tot slot heeft de raadsman aangegeven dat verdachte zich niet zal verzetten tegen een opdracht van het hof tot onderzoek naar de mogelijkheden voor het verlenen van een zorgmachtiging. Verdachte zal daaraan meewerken.
Oordeel hof
Het hof volgt de verdediging niet in haar betoog dat het hof aan verdachte in deze strafzaak nog steeds de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zou kunnen opleggen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Artikel 37 Sr is per 1 januari 2020 vervallen (artikel 7.1, onder E, van de Wet forensische zorg (Stb. 2018, 38), zoals gewijzigd door artikel 14:4, onderdeel E, onder a, Wvggz (Stb. 2018, 37)).
Artikel 15:1, eerste lid, aanhef en onder f, Wvggz luidt:

1. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen blijft van toepassing op:

(…)

f. de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter gelaste plaatsingen op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken. Artikel 14:4, onderdeel E, onder a, van deze wet heeft geen gevolgen voor deze plaatsingen. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.
Deze bepaling is ingevoerd door de Wet van 10 juli 2019 tot wijziging van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de invoering van de Wzd-functionaris (Stb. 2019, 288). Aan de Nota van Wijziging op het voorstel dat tot deze wet heeft geleid kan het volgende worden ontleend (Tweede Kamer 2018–2019, 35 087, nr. 8, blz. 9):
“Met de inwerkingtreding van de Wvggz komt artikel 37 Sr te vervallen. Voor personen die door de strafrechter vóór de inwerkingtreding van deze wet in een accommodatie zijn geplaatst op grond van deze titel, en ten aanzien van wie de termijn van een jaar nog niet is verstreken, is abusievelijk geen overgangsrecht opgenomen. Dat gebeurt nu alsnog. Op grond van de voorgestelde bepaling blijft artikel 37 Sr een rechtsgeldige titel voor de opname in de accommodatie van deze groep, en blijft op deze groep de Wet bopz van toepassing. Gezien de aan de plaatsing gekoppelde wettelijke termijn van een jaar, verliest deze bepaling uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de Wvggz feitelijk haar werking.”
Artikel 15:1, eerste lid, aanhef en onder f, Wvggz beperkt de werking van het overgangsrecht expliciet tot plaatsingen die zijn gelast vóór de inwerkingtreding van die wet, dat wil zeggen voor 1 januari 2020. Dit is ook in overeenstemming met de geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis. Die gaat er immers van uit dat de overgangsbepaling uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de wet feitelijk haar werking verliest. Daarmee is niet in overeenstemming dat ook op enig moment na die inwerkingtreding nog de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden opgelegd met de duur van een jaar.
De verdediging wijst ten onrechte op gerechtshof Den Haag 4 november 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:2919). Dit arrest ziet immers op de situatie dat het hof nog vóór het vervallen van artikel 37 Sr de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis had gelast.
Dit betekent dat het hof in de strafzaak tegen verdachte, voor zover het hof zou komen tot een bewezenverklaring, niet meer de mogelijkheid heeft artikel 37 Sr toe te passen. Wel zou het hof een straf of andere maatregel kunnen opleggen en/of op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging kunnen afgeven als bedoeld in de Wvggz, respectievelijk de Wet zorg en dwang.
Gelet op deze wijziging van het wettelijk kader en op de door de verdediging gestelde ontwikkeling die de verdachte in het penitentiaire psychiatrisch centrum heeft doorgemaakt, acht het hof het noodzakelijk dat aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de persoon van verdachte. Het hof zal de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris om door een psychiater en een psycholoog, bij voorkeur door F. Verstraeten, psychiater en drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, een aanvullend onderzoek te laten verrichten en een actueel antwoord te laten geven op de vragen zoals weergegeven in de over verdachte uitgebrachte rapporten van 5 juli 2019. Daarbij dient ook in te worden gegaan op de volgende punten:
  • Welk juridisch kader voor behandeling en begeleiding is, gelet op het vervallen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr, thans passend en geboden?
  • Wat zijn de mogelijkheden voor begeleiding en behandeling in het kader van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg dan wel de Wet zorg en dwang?
Het verzoek van de advocaat-generaal wordt daarmee toegewezen.
Of een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging dient te worden voorbereid, zal het hof beoordelen na ontvangst van de aanvullende rapportages.

BESLISSING

Het hof:
Wijst toe het verzoek van de advocaat-generaal tot het laten opmaken van aanvullende Pro Justitia-rapportages.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde een psychiater en een psycholoog als deskundige te benoemen om aanvullende rapportages op te maken, met inachtneming van hetgeen daaromtrent door het hof is overwogen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M.J.C. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Broersma, griffier,
en op 8 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.G.J. Welbergen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.