ECLI:NL:GHARL:2020:3624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
21-004662-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake bedreiging en poging tot zware mishandeling met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1980 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot zware mishandeling. De bedreigingen waren gericht aan verschillende slachtoffers, waarbij de verdachte onder andere dreigende berichten via e-mail had verstuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat was om zijn gedragingen te controleren vanwege een waanstoornis, die ten tijde van de feiten aanwezig was. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar geacht en werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. Echter, het hof heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, gezien het recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De terbeschikkingstelling werd onder voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting tot medewerking aan reclasseringstoezicht en behandeling in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische toestand en het risico op herhaling van geweld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004662-18
Uitspraak d.d.: 8 mei 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 augustus 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-652895-17 en 16-124112-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-165887-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 april 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling onder de door de reclassering geformuleerde voorwaarden en met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal bepalen dat, indien de voorwaarden niet worden nageleefd en de maatregel omgezet wordt in de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, deze de duur van vier jaar te boven kan gaan. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete zal worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J. van Oosten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland heeft de in zaak 16-652895-17 primair en in de zaak 16-124112-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard, de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd) opgelegd en de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete afgewezen.
Het hof komt tot een ander oordeel. Het hof zal het vonnis waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-652895-17:
primair
hij op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp een of meermalen te slaan in de richting van en/of tegen het hoofd en/of de armen, althans het lichaam van die [slachtoffer1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een knuppel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, een of meermalen geslagen in de richting van/tegen het hoofd en/of de armen, althans het lichaam van die [slachtoffer1] ;
Zaak met parketnummer 16-124112-17 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 17 april 2017 te [plaats] [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend tegen die [slachtoffer2] te roepen/zeggen dat hij haar dood ging maken en dat hij haar kop eraf gaat snijden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2017 tot en met 23 mei 2017 te [plaats] [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling, door die [slachtoffer3] in voornoemde periode mails toe te sturen met daarin de volgende dreigende teksten: "Hij werkt er nog. Mooi. Dan regel ik het zelf wel. Hij krijgt de mooiste dood haha. Nee hoor was een gewone dood haha" en "Ik zou maar op me hoede zijn hahaha. Kill al you" en/of "Elke dag weet ik waar hij is elke dag weet ik zijn werk tijden elke dag weet ik waar hij zijn kinderen naar school brengt. Zembla mooie uitzending." en "Maar wraak is tegen en namens de hele zorg. Sterven iemand wie dan ook. Haha" en/of " [slachtoffer3] die kanker hond wacht maar wat er gaat gebeure, Sla ze ogen helemaal dicht. Kanker hond. Primaire hypogonadisme en lachen. Wie het laatste lacht het best. kanker hond ik kom eraan." "Ik had hem graag een paar klappen willen geven."...". Triest en ja ik ben heel boos op die kanker hond. Sterven mag hij. Vieze kanker leugens zijn jullie. Hoop dat jullie kinderen iets overkomt. Dan zijn jullie er wel snel bij en dan doen jullie alles voor je kind. Kanker zorg dat zijn jullie. Sterff allemaal, althans telkens met woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair en in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-652895-17:
primair
hij op 26 juli 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een knuppel, meermalen te slaan in de richting van het hoofd en de armen van die [slachtoffer1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Zaak met parketnummer 16-124112-17 (gevoegd):
1.
hij op 17 april 2017 te [plaats] [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend te zeggen dat hij haar dood ging maken en dat hij haar kop eraf gaat snijden.
2.
hij in de periode van 15 mei 2017 tot 23 mei 2017 te [plaats] [slachtoffer3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer3] in voornoemde periode mails toe te sturen met daarin de volgende dreigende teksten: "Hij werkt er nog. Mooi. Dan regel ik het zelf wel. Hij krijgt de mooiste dood haha. Nee hoor was een gewone dood haha" en "Ik zou maar op me hoede zijn hahaha. Kill al you" en "Elke dag weet ik waar hij is elke dag weet ik zijn werk tijden elke dag weet ik waar hij zijn kinderen naar school brengt. Zembla mooie uitzending." en "Maar wraak is tegen en namens de hele zorg. Sterven iemand wie dan ook. Haha" "Ik had hem graag een paar klappen willen geven." "Triest en ja ik ben heel boos op die kanker hond. Sterven mag hij. Vieze kanker leugens zijn jullie. Hoop dat jullie kinderen iets overkomt. Dan zijn jullie er wel snel bij en dan doen jullie alles voor je kind. Kanker zorg dat zijn jullie. Sterff allemaal."
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid

Noodweer
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair bewezen verklaarde een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de broer van verdachte de fiets van verdachte afpakte, dat verdachte vervolgens zijn knuppel pakte en richting zijn broer heeft geslagen. Verdachte verdedigde de fiets en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor het geval verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging is dat het gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte niet strafbaar is omdat hem het handelen niet kan worden toegerekend. Het hof zal hieronder, na de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten, nader op de toerekenbaarheid van verdachte ingaan.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken aannemelijk geworden.
Verdachte viel al gedurende langere tijd met regelmaat zijn moeder lastig. Daarnaast leefden verdachte en zijn broer al langere tijd in onmin. Op 25 juli 2017 – de dag voorafgaand aan het bewezen verklaarde – heeft verdachte zijn broer een Facebook-bericht gestuurd, met daarin de volgende tekst: “Heey hoeist het wiet kweken bij een gemeente ambtenaar. Wat als ik [naam] aan geef gaat hij me schieten haha. Ik wacht nogsteeds. [naam] mag je hebben. Jij mag nog veel meer hebben kweker. Je zal op je knieen gaan. En ja [naam] kan het weer goed vinden met [naam] . Kanker hond jij wordt gepakt ik zorg daar voor. Niks houd me tegen vieze hond.” De volgende dag fietste verdachte op een fiets – waarvan overigens bij beide broers bekend was dat de eigendom hiervan toebehoorde aan de moeder van verdachte, dan wel aan haar partner – toen hij bij toeval zijn broer en diens partner, die de hond uitlieten, tegen kwam. Verdachte zette de fiets stil, zijn broer pakte vervolgens de fiets bij het stuur vast, waarop verdachte een knuppel uit zijn rugzak tevoorschijn haalde waarmee hij uithaalde richting het hoofd van zijn broer. Zijn broer weerde zich af met zijn linkerarm, maar werd door de knuppel geraakt op zijn hand, pakte de knuppel van verdachte af en sloeg vervolgens verdachte met die knuppel.
Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 22 maart 2016 [1] omtrent (een beroep op) de in 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven strafuitsluitingsgrond noodweer onder meer het volgende heeft overwogen:
“Wettelijke omschrijving
3.2
Art. 41 Sr luidt:
"1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt."
Verdediging van specifieke rechtsgoederen
3.3.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als "verdediging", maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Uit de omschrijving van noodweer in art. 41 Sr volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond gaat om de verdediging van limitatief opgesomde rechtsgoederen: "lijf, eerbaarheid of goed". Onder die rechtsgoederen is het enkele huisrecht niet begrepen. Voorts volgt uit art. 41 Sr dat het beschermde rechtsgoed bij de verdachte zelf of bij een ander kan worden aangerand. Noodweer strekt dus verder dan zelfverdediging.
Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van de aanranding van een "lijf" indien de bewegingsvrijheid wederrechtelijk wordt beperkt. Het begrip "eerbaarheid" is niet zo ruim dat dat wordt aangerand door een belediging. Van het begrip "goed" is een illegaal goed (zoals cocaïne) niet uitgesloten.
Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding
3.4.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding".
Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.10
Er is geen "wederrechtelijke" aanranding wanneer bijvoorbeeld de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast of wanneer de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.
Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk.”
Toegepast in de onderhavige zaak betekent dit het volgende.
Allereerst neemt het hof in aanmerking dat de raadsman weliswaar heeft gesteld dat verdachte ter verdediging van zijn fiets uithaalde met de knuppel, maar dat verdachte zelf zulks niet heeft verklaard. Het hof stelt vast dat verdachte in de loop van de procedure wisselend heeft verklaard over zijn eigen handelen, waarbij hij met name heeft ontkend zijn broer te hebben geslagen met de knuppel. Volgens verdachte werd juist hij door zijn broer geslagen. Het hof acht echter bewezen dat verdachte wél met de knuppel naar zijn broer heeft uitgehaald, zoals het hierboven heeft overwogen.
Zoals hierboven overwogen, gaat het hof er van uit dat de broer van verdachte het stuur van de door verdachte meegevoerde fiets heeft vastgepakt. Op dat moment is verdachte met de fiets al tot stilstand gekomen. Het hof ziet in die handeling, te weten het enkel vasthouden van het stuur van de fiets, zonder dat op dat moment of daaraan voorafgaand van enige andere handeling van de zijde van de broer sprake is, in de gegeven omstandigheden niet een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen in de gegeven omstandigheden verdediging geboden was. Er was dus geen noodweersituatie.
Daarnaast aanvaardt het hof het beroep op noodweer niet omdat de gedragingen van verdachte niet aan te merken zijn als een verdedigende handeling, maar als aanvallend gedrag van de kant van verdachte ten tijde van de toevallige ontmoeting met zijn broer. Hetgeen door verdachte tegenover zijn broer is ondernomen – het stilzetten van de fiets, het tevoorschijn halen van en vervolgens uithalen met de meegevoerde knuppel in de richting van het hoofd van zijn broer – getuigt niet van een wil tot verdedigen van de fiets, maar van het inzetten van een aanval. Het hof houdt het ervoor dat de escalatie tussen verdachte en zijn broer niet zozeer van doen had met een door de raadsman beweerde aanval op de fiets waarop verdachte fietste, maar met het reeds lang bestaande diepe familieconflict tussen verdachte en zijn familie waaronder ook zijn broer. Dat deze onmin verdachte hoog zat, blijkt wel uit het feit dat verdachte nog de dag voorafgaand aan het gebeurde zijn broer een dreigend Facebookbericht stuurde. De gedragingen van verdachte kunnen naar het oordeel van het hof derhalve noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar als aanvallend, gericht op een confrontatie met zijn broer.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Gelet op het voorgaande behoeft het beroep op noodweerexces geen bespreking meer.
Kwalificaties
Het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
meermalen gepleegd.
Toerekenbaarheid
De verdachte is ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair en in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 1 en 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte zijn twee Pro Justitia rapportages opgemaakt. Verdachte is van 22 januari 2018 tot 7 maart 2018 onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Uit het rapport, gedateerd 24 april 2018, blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft verdachte zich alsnog bereid verklaard mee te werken aan een hernieuwd onderzoek in het PBC. Verdachte heeft vervolgens opnieuw in het PBC verbleven, ditmaal van 20 mei 2019 tot 28 juni 2019.
Naar aanleiding van verdachtes tweede verblijf in het PBC hebben M.J. van Haaren, psychiater, en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog, gerapporteerd op 11 oktober 2019. In dat tweede rapport wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis met somatische en paranoïde waanideeën, welke aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten. De deskundigen beschrijven dat sprake is van een lang bestaande waanstoornis, hetgeen heeft geleid tot een steeds verdere uitbreiding en bestendiging van zijn psychotische ideeën. Verdachte heeft op geen enkele wijze corrigerende gedachten (meer) ten aanzien van zijn overtuigingen.
De deskundigen beschrijven dat ten tijde van de bedreiging van [slachtoffer2] , de moeder van verdachte, sprake was van een patroon van bedreigingen, welke volledig werden bepaald door het waandenken van verdachte. De kracht van de waan is dermate stuwend dat het een enorme boosheid bij verdachte oproept. Doordat verdachte niet meer kan reflecteren op zijn eigen gedragingen, door zijn niet meer te corrigeren psychotische overtuigingen vanuit zijn waanstoornis, heeft hij geen mogelijkheden meer tot het aanwenden van gezonde gedragsalternatieven. Verdachte werd als het ware volledig gedreven door zijn psychotische gedachtes. De deskundigen adviseren dit feit in het geheel niet toe te rekenen.
Omtrent de bedreiging van [slachtoffer3] , de huisarts van verdachte, beschrijven de deskundigen eveneens dat dit voortkomt uit een vertekende realiteitstoetsing ten gevolge van de waanstoornis en dat ook hierbij het denken van verdachte volledig is bepaald door de psychotische gedachtes vanuit zijn waanstoornis. De deskundigen adviseren ook dit feit verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
Met betrekking tot de poging tot zware mishandeling van de broer van verdachte, menen de deskundigen enige terughoudendheid te moeten betrachten in het vaststellen van de mate van doorwerking, omdat het hen onduidelijk is gebleven wat verdachte ertoe zou hebben gebracht over te gaan tot een poging tot ernstige fysieke agressie. Vanwege het feit dat verdachtes leven in deze periode voor een groot deel in het teken stond van zijn paranoïde waandenken en hij zijn broer de dag voor het bewezenverklaarde nog een boos en psychotisch aandoend bericht stuurde, menen de deskundigen dat – zelfs in het geval van een reëel conflict – er doorwerking van de pathologie in het bewezen verklaarde moet zijn geweest. De deskundigen adviseren dit feit ten minste in verminderde mate toe te rekenen, waarbij zij een ontoerekeningsvatbaarheid ook bij dit feit niet kunnen uitsluiten.
Het hof stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten zich allen in een relatief korte periode hebben voorgedaan, terwijl bij verdachte al langdurig sprake was van een waanstoornis, waarbij hij op geen enkele wijze corrigerende gedachten had ten aanzien van zijn overtuigingen. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat de gedragingen van verdachte dusdanig door zijn psychotische overtuigingen vanuit zijn waanstoornis werden gedreven, dat alle bewezen verklaarde feiten hem in het geheel niet toe te rekenen zijn. Het hof honoreert dus het hierboven als meer subsidiair genoemde verweer van de raadsman dat het hof verdachte ook het hem onder parketnummer 16-652895-17 tenlastegelegde niet zal toerekenen. Het hof acht verdachte aldus niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

Maatregel
Het hof is van oordeel dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Daarbij stelt het hof voorop dat, zoals hiervoor al is vastgesteld, bij de verdachte sprake is van een stoornis, in de vorm van een waanstoornis met somatische en paranoïde waanideeën, welke aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten. Voorts is in deze zaak sprake van misdrijven zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de overige voorwaarden voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling overweegt het hof het volgende.
In het voornoemde, multidisciplinaire, Pro Justitia rapport van 11 oktober 2019 wordt beschreven dat de uit verdachtes waanstoornis voorkomende waangedachten zonder behandeling niet te corrigeren zijn. Verdachte heeft op geen enkele wijze corrigerende gedachten meer ten aanzien van zijn overtuigingen en het ontbreekt hem aan ziektebesef. Bij terugkeer in de maatschappij zonder behandeling wordt het recidiverisico op hernieuwde bedreigingen door de deskundigen hoog ingeschat. Escalatiegevaar naar daadwerkelijk fysiek agressief handelen kan door de deskundigen niet worden onderbouwd, maar ook niet uitgesloten, gezien verdachtes persisterende paranoïde psychotische belevingen jegens zijn familie en artsen en het feit dat het waansysteem zich in de loop van de tijd steeds verder uitbreidt. Verdachte raakt steeds vaker teleurgesteld en wordt steeds bozer en gefrustreerder op zijn omgeving. Het is bekend dat de aanwezigheid van psychotische belevingen de drempel om over te gaan tot fysieke agressie kan verlagen, juist omdat de specifieke inhoud van verdachtes psychotische belevingen leiden tot gevoelens van een massale boosheid naar zijn familie of naar anderen door wie hij zich benadeeld of onheus bejegend voelt en die in zijn waansysteem zijn opgenomen.
Middels taxatie-instrumenten komen de deskundigen tot de conclusie dat het recidiverisico zonder (medicamenteuze) behandeling voor wat betreft bedreiging op de korte termijn hoog is en voor wat betreft toekomstig gewelddadig gedrag matig verhoogd. Een escalatie naar agressie met name jegens mensen in zijn waansysteem kan niet worden uitgesloten.
Omdat er bij verdachte sprake is van een langbestaande waanstoornis, wat heeft geleid tot een steeds verdere uitbreiding en bestendiging van zijn psychotische ideeën, en er geen behandelbereidheid bij verdachte aanwezig is, adviseren de deskundigen een langdurige behandeling binnen een gedwongen kader. Zij beschrijven dat een dergelijke behandeling noodzakelijk is om de psychose te behandelen en het recidiverisico te verminderen. De deskundigen achten de enige toereikende optie de maatregel van terbeschikkingstelling. Verdachte heeft laten zien dat hij bij wegvallen van de druk van een gedwongen behandeling gelijk stopt met medicatie. Ondanks dat verdachte geen behandeling nodig zegt te hebben, is hij tegelijkertijd, zodra dwangbehandeling wordt ingezet, meer meegaand en coöperatief. Om die reden achten de deskundigen de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden haalbaar, waarbij het eventuele perspectief van een omzetting in terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor verdachte een extra motiverende factor zal zijn om zich aan de opgelegde voorwaarden te houden. Concluderend adviseren de deskundigen de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden, met een klinische start in een FPK waarin een anti-psychotische medicamenteuze behandeling een belangrijke rol heeft.
Al het voorgaande in aanmerking nemende en zoals hiervoor al is overwogen, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen vereist dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld.
Omtrent de vraag of deze maatregel de verdachte onder voorwaarden dan wel met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd, overweegt het hof het volgende.
In het reclasseringsrapport van GGZ Fivoor, d.d. 13 maart 2020 formuleert de reclassering gerede twijfel over de haalbaarheid van een maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden, omdat – kort samengevat – verdachte een wisselend beeld laat zien in zijn bereidheid zich te conformeren aan de voorwaarden, omdat verdachte de noodzaak van een behandeling niet in ziet en omdat verdachte geen medicatie wil gebruiken. Ondanks deze twijfel, adviseert de reclassering toch positief over de maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden en formuleert daartoe verschillende voorwaarden.
Na het uitbrengen van deze rapportage is de twijfel over de haalbaarheid van een terbeschikkingstelling bij de reclassering toegenomen, zo blijkt uit een door de advocaat-generaal aan het hof en de verdediging overgelegde e-mailwisseling tussen de advocaat-generaal en de reclassering, waarin wordt medegedeeld dat verdachte niet mee wil werken aan plaatsing op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Roosenburg in Den Dolder en dat hij ook geen medicatie wil nemen. Verdachte is van mening dat ambulante behandeling voldoende is. Daarbij wil verdachte evenmin meewerken aan een quarantaine in verband met COVID-19 voorafgaand aan de plaatsing. De reclassering is van mening dat wanneer verdachte ter terechtzitting van het hof aan blijft geven niet mee te willen werken aan een klinische behandeling en niet bereid is om medicatie te gebruiken een terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de reclassering niet uitvoerbaar is.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte meermaals medegedeeld dat hij bereid is zich te conformeren aan de voorwaarden. Zijn terughoudendheid had er volgens verdachte mee te maken had dat hij bij voorkeur ambulant behandeld zou willen worden en eerst een beslissing van de rechter af wilde wachten. Verdachte gaf aan het vreemd te vinden dat een en ander al werd geregeld voordat het hof een uitspraak had gedaan en wilde daar graag op wachten. Als hem de maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt opgelegd, is hij bereid mee te werken, ook indien dat klinische en medicamenteuze behandeling betreft.
De inmiddels meewerkende houding van verdachte in aanmerking genomen en eveneens gelet op de bevindingen en adviezen in het PBC-rapport, die het hof volgt, is het hof van oordeel dat een terbeschikkingstelling onder voorwaarden thans een passende maatregel is voor verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder ook gelet op de bevindingen van de deskundigen van het PBC dat na aanvankelijk geuite weerstand uiteindelijk verwacht wordt dat verdachte meewerkt. Het hof is daarbij op grond van de adviezen van de deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat de behandeling van verdachte in een klinische setting aanvangt. Een ambulant behandeltraject volstaat niet. In navolging van de adviezen van de deskundigen zal het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden van de verdachte gelasten, zodat de verdachte adequaat behandeld kan worden. De voorwaarden zoals geformuleerd in voornoemd reclasseringsrapport acht het hof noodzakelijk. Het hof zal deze overnemen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof vindt in alle omstandigheden, waaronder de door verdachte reeds in detentie doorgebrachte periode, het door de deskundigen beschreven negatieve effect van tijdsverloop zonder behandeling op de stoornis van verdachte en het recidivegevaar, aanleiding te oordelen dat de op te leggen terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet zijn en zal dan ook bevelen dat de terbeschikkingstelling en de daaraan verbonden voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling
De maatregel wordt onder meer opgelegd wegens een misdrijf, te weten de poging zware mishandeling, dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur bij een eventuele onverhoopte omzetting van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke geldboete, parketnummer 16-165887-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair en in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-652895-17 primair en in de zaak met parketnummer 16-124112-17 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;

Stelt daarbij de volgende voorwaarden dat:

1. verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat:
  • verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dat is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • verdachte volledig meewerkt aan huisbezoeken;
  • verdachte de reclassering volledig inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • verdachte zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
3. verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. verdachte niet naar het buitenland of de Nederlandse Antillen gaat, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. verdachte zich
direct in aansluiting op zijn huidige detentielaat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Roosenburg in Den Dolder, dan wel - indien aansluitend op de huidige detentie plaatsing in FPA Roosenburg nog niet mogelijk is - ter overbrugging in een andere, nader door die justitiële instantie of de reclassering te bepalen kliniek. De klinische opname duurt zolang de reclassering en de behandelaar dat noodzakelijk achten. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. verdachte zolang zijn behandelaar en/of de reclassering dat noodzakelijk of gewenst acht de voorgeschreven medicatie inneemt
7. verdachte zich laat behandelen door een nog nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van zijn klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
8. verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op een nog nader te bepalen moment. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Indien blijkt dat verdachte in staat is zelfstandig te wonen, accepteert hij ambulante woonbegeleiding;
9. verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
10. verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek;
11. verdachte volledig inzicht geeft in zijn financiën als daarom verzocht wordt en hiervoor begeleiding van de MJD van Fivoor of een soortgelijke instelling accepteert.
Draagt Reclassering Nederland op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij het naleven van de voorwaarden.

Beveelt dat de opgelegde maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 6 juli 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 oktober 2016, parketnummer 16-165887-16, voorwaardelijk opgelegde een geldboete van 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 8 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456