ECLI:NL:GHARL:2020:3630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
200.274.962/01 en 200.274.962/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen en terugplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen. De ouders, verzoekers in hoger beroep, zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 14 februari 2020, die de uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd tot 3 september 2020. De ouders verzoeken het hof om deze beslissing te vernietigen en de kinderen weer bij hen thuis te laten wonen. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beslissing van de kinderrechter te bekrachtigen.

De kinderrechter had eerder al machtigingen verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, die sinds 2016 onder toezicht staan. Het hof heeft de zaak behandeld via een mondelinge zitting op 16 april 2020, waarbij de ouders en de GI via Skype aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De GI heeft aangegeven dat er een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen kan plaatsvinden, maar dat dit zorgvuldig moet gebeuren met een goed veiligheidsplan.

Het hof heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot schorsing van de beschikking van de kinderrechter en heeft de GI de gelegenheid gegeven om uiterlijk 22 juni 2020 een schriftelijk verslag te overleggen over de voortgang van de terugplaatsing. De ouders en andere belanghebbenden krijgen de kans om op dit verslag te reageren. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot na de ontvangst van dit verslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.274.962/01 (hoofdzaak) en 200.274.962/02 (schorsingszaak)
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 193178)
beschikking van 7 mei 2020
inzake
[verzoekster](de moeder),
[verzoeker](de vader van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] ),
beiden wonende op een bij het hof bekend adres,
gezamenlijk verder te noemen: de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord(de GI),
statutair gevestigd te Arnhem, tevens gevestigd te Harderwijk,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[pleegouders 1](de pleegouders van [de minderjarige 1] ),
wonende op een geheim te houden adres;
[pleegouders 2](de pleegouders van [de minderjarige 2] ),
wonende op een geheim te houden adres;
[pleegouders 3](de pleegouders van [de minderjarige 3] ),
wonende op een geheim te houden adres;
[pleegouders 4], (de pleegouders van [de minderjarige 4] )
wonende op een geheim te houden adres.

1.De rechtszaak bij de kinderechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kinderrechter), heeft op 2 september 2019 en 14 februari 2020 een beslissing genomen. In die beslissingen staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is verlopen.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift met bijlagen, tevens houdende een verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van 14 februari 2020, binnengekomen op 20 februari 2020;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 16 maart 2020, waarin de raad mededeelt niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling bij het hof;
- een journaalbericht van mr. Schlepers van 19 maart 2020 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Schlepers van 2 april 2020 met bijlagen;
- een e-mail van de pleegouders van [de minderjarige 1] van 8 april 2020;
- een pleitnotitie van de GI, binnengekomen op 14 april 2020;
- een e-mail van mr. Schlepers van 15 april 2020 met bijlagen.
2.2
De (aangepaste) mondelinge behandeling heeft op 16 april 2020 plaatsgevonden. In verband met de overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting via (Skype)beeldverbinding plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en de griffier, die beiden aanwezig waren in de zittingszaal.
Aan de zitting hebben deelgenomen via bedoelde Skypeverbinding:
- de ouders met mr. Schlepers,
- namens de GI de heer [A] en mevrouw [B] .
Alle belanghebbenden hebben ingestemd met de enkelvoudige behandeling door de rechter-commissaris via Skype en de meervoudige afdoening van de zaak (door drie raadsheren).

3.De feiten

3.1
De moeder is als enige met het gezag belast over:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2011(hierna: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2012;
- [de minderjarige 3] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige 4] , geboren [in] 2017.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als: de kinderen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn erkend door [C] en [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] zijn erkend door [verzoeker] .
3.2
De drie oudste kinderen zijn sinds 3 maart 2016 onder toezicht gesteld, aanvankelijk van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel en sinds april 2017 van de GI. [de minderjarige 4] staat sinds 4 juli 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van alle kinderen is daarna steeds verlengd, voor het laatst, bij beschikking van 2 september 2019, tot 3 september 2020.
3.3
Bij beschikking van 13 december 2018 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 december 2018 tot uiterlijk 3 september 2019. Het hof was het hiermee eens en heeft deze beschikking van de kinderrechter op 1 augustus 2019 bekrachtigd.
3.4
Op 2 september 2019 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot uiterlijk 3 maart 2020. De beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing (tot 3 september 2020) heeft de kinderrechter aangehouden.
3.5
Op 14 februari 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg opnieuw verlengd, deze keer tot uiterlijk 3 september 2020. Deze beslissing is door de kinderrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing uitgevoerd mag worden, ook als er hoger beroep is ingesteld.
3.6
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] wonen sinds december 2018 allemaal apart van elkaar in een pleeggezin.

4.Wat wordt er verzocht

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van
14 februari 2020 om de uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen tot 3 september 2020. De ouders willen dat de kinderen alle vier weer bij hen thuis komen wonen. De ouders verzoeken het hof daarom de beslissing van 14 februari 2020 te vernietigen, het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg af te wijzen, dan wel in duur te beperken, en te bepalen dat moet worden gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen bij de ouders.
Het verzoek om de werking van de bestreden beschikking te schorsen hebben de ouders ter zitting van het hof (voorwaardelijk, voor zover er in de hoofdzaak op 7 mei 2020 een beslissing wordt genomen) ingetrokken.
4.2
De GI is het eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoekt het hof de verzoeken van de ouders in hoger beroep af te wijzen en de beslissing van de kinderrechter van 14 februari 2020 te bekrachtigen, dus in stand te laten.

5.De redenen voor de beslissing van het hof

Met betrekking tot het verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.274.962/02)
5.1
Het hof doet heden uitspraak in de hoofdzaak. Onder deze voorwaarde hebben de moeder en de (stief)vader hun verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de ouders niet-ontvankelijk zal verklaren in hun verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
In de hoofdzaak (zaaknummer 200.274.962/01)
5.2
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen (toestemming kan geven) een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van die minderjarige of tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
5.3
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlengen met maximaal een jaar. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar nog steeds goede redenen voor zijn.
5.4
De kinderen zijn uit huis geplaatst omdat er ernstige zorgen waren over hun ontwikkeling en hun veiligheid. Het hof heeft in zijn eerdere beschikking van 1 augustus 2019 uitgelegd dat er toen - ondanks de prille positieve stappen die de ouders sinds de uithuisplaatsing hebben gemaakt - sprake was van ernstige zorgen over de opvoedingssituatie en de persoonlijke situatie van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] bij de ouders thuis. Daarom vond het hof de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk. Het hof heeft daarbij overwogen dat zolang het door de GI ingezette perspectiefonderzoek nog niet is afgerond, het van belang is dat de continuïteit van de dagelijkse verzorging en opvoeding en de veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijft door verblijf in de pleeggezinnen. Het hof verwijst naar die eerdere beschikking, die bij partijen bekend is.
De vraag is of het in het belang van de kinderen nog steeds noodzakelijk is om de uithuisplaatsing te handhaven. Het hof vindt van wel. Het hof vindt daarbij het volgende van belang.
5.5
Uit de stukken en uit wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat [D] op dit moment bezig is met het afronden van het onderzoek naar het (woon)perspectief van de kinderen/de beoordelingsboog. Het hof heeft op dit moment nog geen (definitief) verslag van de afgenomen beoordelingsboog en het advies van [D] ontvangen. Wel heeft de GI laten weten dat uit de beoordelingsboog naar voren komt dat de kinderen geleidelijk, in fasen, terug kunnen worden geplaatst bij de ouders, waarbij het advies is om dit in een periode van enkele maanden te doen, met een goed veiligheidsplan en een groot netwerkberaad om te kijken welke ondersteuning de ouders kunnen krijgen en ook kunnen blijven krijgen voor de jaren die hierop volgen. Er heeft inmiddels een gesprek plaatsgevonden met de medewerker van [D] die de beoordelingsboog heeft afgenomen, de pleegzorgwerkers en de gezinsvoogden over de resultaten van het onderzoek. De GI wacht nog op het definitieve verslag, maar heeft de ouders en het hof uitdrukkelijk te kennen gegeven van plan te zijn het door [D] gegeven advies te volgen.
5.6
De nu door de GI te nemen stappen in de uitvoering van de aanbevolen geleidelijke terugplaatsing van de kinderen bij de ouders zijn ter zitting van het hof met de GI en de ouders uitgebreid besproken. De ouders maken zich zorgen over het gebrek aan concrete plannen en vertrouwen er niet op dat de GI voldoende voortvarend uitvoering zal geven aan de terugplaatsing. De gefaseerde terugplaatsing doet volgens de ouders ook niet recht aan de situatie en de belangen van de kinderen, zeker omdat de kinderen elkaar onderling zo verschrikkelijk missen.
5.7
De GI maakt zich zorgen over de belastbaarheid van de ouders en wil de terugplaatsing zorgvuldig voorbereiden. De GI benadrukt dat een zorgvuldige opbouw, een goed veiligheidsplan en een groot netwerkoverleg voorwaarden zijn voor een succesvolle terugplaatsing. Afgesproken is om de beoordelingsboog ook met de bij de ouders betrokken hulpverleners van Verslavingszorg Noord Nederland te bespreken om te kunnen bepalen welke hulp er ingezet moet worden.
Verder heeft de GI ter zitting toegelicht van plan te zijn om met [de minderjarige 1] te beginnen, gelet op het feit dat [de minderjarige 1] de ouders erg mist en daaronder lijdt, waarbij geldt dat het streven is om de terugplaatsing van [de minderjarige 1] in de zomer te voltooien.
5.8
Het hof onderkent dat de ouders aan zichzelf hebben gewerkt, maar de situatie is op dit moment en ook de komende periode nog niet zodanig dat de kinderen (tegelijkertijd) weer thuis kunnen worden geplaatst, zoals de ouders wensen. Het hof is het met de GI eens dat, vanwege het langdurige patroon van onveiligheid voor de kinderen in het verleden, de terugplaatsing niet kan worden uitgevoerd zonder dat aan de door de GI ter zitting genoemde voorwaarden daarvoor is voldaan.
5.9
Het hof vindt dus dat er op dit moment en ook de komende periode nog steeds
(wettelijke) gronden aanwezig zijn om de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te handhaven.
5.1
Het hof begrijpt dat de ouders zich zorgen maken over de kinderen en de onzekerheid over de duur van de gefaseerde terugplaatsing van de kinderen.
Het hof verwacht dan ook dat de GI nu met meer voortvarendheid dan in het verleden, en in goed overleg met de ouders, doet wat nodig en mogelijk is om tot een spoedige gefaseerde terugplaatsing van de kinderen te komen, zeker nu uit de stukken blijkt dat de kinderen elkaar en hun ouders steeds meer missen.
Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de GI verzoeken over zes weken aanvullende (actuele) informatie te verstrekken over het verloop en de nog te nemen stappen in de uitvoering van het gegeven advies van [D] .
5.11
Het hof wenst uiterlijk 22 juni 2020 van de GI een schriftelijk verslag en een schriftelijke update te ontvangen over de gang van zaken met betrekking tot de terugplaatsing. Met dat verslag dient de GI het hof in ieder geval te informeren over de stappen die op dat moment (en in de weken ervoor) voor de terugplaatsing van de kinderen zijn gezet en de stappen die dan nog moeten worden gezet.
5.12
De GI dient de stukken in afschrift toe te sturen aan de (advocaat van de) ouders en de overige belanghebbenden waarna de ouders en de overige belanghebbenden vervolgens tot uiterlijk 30 juni 2020 de gelegenheid hebben om desgewenst op die aanvullende stukken kort - maximaal één A4’tje - te reageren.
5.13
In beginsel zal het hof de zaak daarna verder op de stukken afdoen, tenzij het hof aanleiding ziet een nadere mondelinge behandeling te bepalen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende:
met betrekking tot het verzoek tot schorsing (200.274.962/02)
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking;
in de hoofdzaak in hoger beroep (200.274.962/01)
alvorens verder te beslissen:
stelt de GI in de gelegenheid om uiterlijk 22 juni 2020 de volgende stukken aan het hof en alle belanghebbenden toe te sturen:
- een schriftelijk verslag/een schriftelijke update over de gang van zaken met betrekking tot de terugplaatsing van de kinderen met inbegrip van informatie over de stappen die op dat moment (en in de weken ervoor) voor de terugplaatsing van de kinderen zijn gezet en de stappen die dan nog moeten worden gezet;
stelt de (advocaat van de) ouders en de overige belanghebbenden tot uiterlijk 30 juni 2020 in de gelegenheid om op de nadere informatie van de GI schriftelijk te reageren;
bepaalt dat in de zaak na 30 juni 2020 zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing zal worden genomen, tenzij het hof aanleiding ziet alsnog een mondelinge behandeling te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. M.H.F. van Vugt en mr. H. Phaff, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 7 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.