ECLI:NL:GHARL:2020:3821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
200.258.925/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf, omgang en gezag in complexe gezinssituatie met zorgelijke opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep inzake de wijziging van het hoofdverblijf, de omgangsregeling en het gezag over twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder in hoger beroep, zijn verwikkeld in een complexe en zorgelijke situatie die al jarenlang voortduurt. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de opvoedsituatie en de omgangsregeling. De Raad heeft op 1 april 2020 gerapporteerd en grote zorgen geuit over de opvoedsituatie van de kinderen, die zich in een destructieve interactie tussen de ouders bevinden.

De vader heeft aanvullende verzoeken gedaan om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen naar hem en om de omgangsregeling aan te passen. Het hof heeft deze verzoeken in overweging genomen, maar oordeelt dat de situatie te zorgelijk is om nu al beslissingen te nemen. Het hof heeft besloten de zaak aan te houden in afwachting van de bevindingen van een nog te benoemen jeugdzorginstelling, die inzicht moet geven in de dynamiek binnen het gezin en de benodigde maatregelen voor de kinderen.

De voorlopige omgangsregeling blijft van kracht, waarbij de kinderen elke veertien dagen contact hebben met hun vader. De moeder is verplicht om de vader maandelijks te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen. Het hof benadrukt dat de huidige situatie niet kan worden gewijzigd zonder dat er eerst meer duidelijkheid is over de opvoedsituatie en de rol van beide ouders. De beslissing over het gezag en de omgangsregeling wordt aangehouden, en het hof verzoekt de jeugdzorginstelling om uiterlijk tien dagen voor de volgende zitting verslag uit te brengen over de stand van zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.925/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 223628)
beschikking van 12 mei 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ph. J. N. Aarnoudse te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 17 december 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Alta van 31 maart 2020, inhoudende een akte aanvullende
verzoeken, met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
2 april 2020 met productie(s);
- een brief van de raad van 3 april 2020 met productie(s);
- het verweer van de moeder op de aanvullende verzoeken;
- een journaalbericht van mr. Aarnoudse van 24 april 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 28 april 2020 met productie(s).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
17 december 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht met spoed een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over het gezag, de (invulling van de) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de informatieregeling. Iedere verdere beslissing daarover heeft het hof aangehouden. Ook de kwestie omtrent de kinderalimentatie is toen aangehouden, maar daarin is inmiddels een eindbeslissing genomen bij beschikking van 11 februari 2020.
2.3
De raad heeft op 1 april 2020 gerapporteerd. Partijen hebben beiden gereageerd op de inhoud van het raadsrapport.
2.4
Bij journaalbericht van 31 maart 2020 heeft de vader aanvullende verzoeken gedaan, in die zin dat hij het hof nu verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen en dit te bepalen bij de vader, met daarop aansluitende verzoeken over de omgang met de moeder en de informatieregeling. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het verzoek, omdat deze te laat in de procedure is ingediend. Het hof acht de wijziging toelaatbaar. Zolang nog geen eindbeslissing is genomen, is een verzoeker bevoegd zijn verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De verandering of vermeerdering is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek van de vader is ingegeven door gewijzigde omstandigheden, die onder andere uit het raadsonderzoek naar voren zijn gekomen, zodat het verzoek niet in een eerder stadium van de procedure kon worden gedaan. Bovendien is de moeder in de gelegenheid geweest op het verzoek te reageren.
Bij journaalbericht van 28 april 2020 heeft de vader zijn oorspronkelijke verzoek in hoger beroep ten aanzien van de omgangs-/zorgregeling aangepast. De vader vraagt - in de situatie dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder blijft - de omgangs-/zorgregeling te laten eindigen op zondag om 19.00 uur in plaats van 16.00 uur. Voorts heeft de vader zijn reeds eerder gedane verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling op straffe van een dwangsom aangepast op het raadsadvies van 1 april 2020.
Voor zover de vader in de brief bij het journaalbericht van 28 april 2020 aan het hof heeft verzocht de kinderen onder toezicht te stellen, zal het hof de vader daarin, gelet op het bepaalde in artikel 1:255 lid 2 BW, niet-ontvankelijk verklaren nu de raad reeds een verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de rechtbank Overijssel heeft ingediend dat op 2 juni 2020 zal worden behandeld.
2.5
Aldus heeft het hof thans te oordelen over het gezag, het hoofdverblijf van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , de omgangs-/zorgregeling en de informatieplicht, met de daarbij verzochte dwangsommen.
2.6
In zijn rapport van 1 april 2020 meldt de raad grote zorgen te hebben over de opvoedsituatie van de 15-jarige [de minderjarige 1] en de 13-jarige [de minderjarige 2] . Zij bevinden zich in een zeer complexe en zorgelijke situatie die inmiddels jarenlang voortduurt. De destructieve interactie tussen de ouders is in de afgelopen periode nog verder toegenomen.
De moeder reageert fors afwijzend op de vader en zij zet de kinderen onbedoeld met haar weerstand tegen de vader klem. In gesprekken en in haar berichten komt ze onsamenhangend en warrig over. Bovendien wordt de omgangregeling niet (goed) nagekomen.
De vader wil graag betrokken zijn bij het leven van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en wenst dat hij de kinderen regelmatig ziet. Zij hebben het naar hun zin bij hem. Hoewel de vader zich in zijn communicatie naar de moeder toe correct opstelt, is voor de raad nog onduidelijk waarom de moeder zo sterk reageert op de vader en in hoeverre de sleutel hiervan in hun gezamenlijke geschiedenis ligt.
In het kader van een ondertoezichtstelling dient door middel van intensieve ambulante hulpverlening toegewerkt te worden naar een opvoedsituatie waarin [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zich niet beperkt voelen om zich vrijelijk tussen beide ouders te bewegen.
De raad ziet geen aanleiding de huidige omgangsregeling te wijzigen. Het advies is dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] elke veertien dagen in de oneven weekenden van zaterdag 9:00 uur tot zondag 16:00 uur contact met hun vader hebben, waarbij de overdracht bij oma vaderszijde plaatsvindt.
De raad acht het van belang dat beide ouders op termijn het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben, zodat zij beiden mee kunnen denken over hun belangen. De raad vindt het risico dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog verder klem komen tussen de ouders te groot om dit nu al te adviseren. Eerst is intensieve hulpverlening noodzakelijk. Als beide ouders op dit moment met het gezamenlijk ouderlijk gezag zouden worden belast verwacht de raad dat dit te veel onrustige situaties oplevert doordat de ouders met elkaar moeten overleggen en gezamenlijk beslissingen moeten nemen. De kinderen kunnen hier direct last van ervaren waardoor zij nog verder klem raken tussen hun ouders.
De raad acht het van belang dat de moeder minimaal eens per maand een update stuurt naar de vader over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Om beide ouders een meer gelijkwaardige positie te geven, zou het wenselijk zijn dat de vader informatie mag opvragen bij de scholen en dat dit (voor de scholen) expliciet in de beschikking wordt vastgelegd.
2.7
De moeder kan zich verenigen met het advies van de raad over het gezag en de omgang, en blijft bij haar eerdere standpunt dat de vader de benodigde informatie kan opvragen bij de scholen. Zij verzet zich tegen de aanvullende verzoeken van de man.
2.8
De vader heeft in zijn reactie op het rapport het belang van gezamenlijk gezag toegelicht, ook in verband met de beperkte informatie die hij krijgt over de kinderen. Verder heeft hij de problematiek rondom de omgangsregeling beschreven, en zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf benadrukt.
2.9
Het hof onderschrijft de grote zorgen die de raad heeft uitgesproken met betrekking tot de situatie waarin de kinderen zich bevinden en sluit zich aan bij de adviezen van de raad. Hoewel het hof de belangen van de vader bij een spoedige uitoefening van het gezamenlijk gezag onderkent, acht het hof het gelet op de complexiteit van de situatie onwenselijk nu de beslissing te nemen die de vader voorstaat. Hetzelfde geldt voor het verzoek van de vader om wijziging van het hoofdverblijf.
De kinderen wonen sinds de scheiding bij de moeder, hebben beiden hun eigen persoonlijke problematiek en hebben veel te lijden onder de strijd die over hun hoofden wordt gevoerd. Een wijziging van hoofdverblijfplaats zou alleen al vanwege de afstand tussen [A] en [B] een enorme verandering voor hen teweegbrengen. Het hof gaat ervan uit dat de kinderen op korte termijn onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling. Het is van het grootste belang dat, voordat deze (ingrijpende) beslissingen worden genomen, de te benoemen jeugdzorginstelling zicht krijgt op de dynamiek binnen het systeem waarin de kinderen leven, de rol van de ouders daarin en de blokkades en hulpvragen die er zijn. De jeugdzorginstelling zal dienen te inventariseren welke maatregelen nodig zijn om de veiligheid en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen te waarborgen.
Ook de vraag welke gezags- en woonsituatie, alsook welke zorg-/omgangsregeling het meeste aan de behoeften van de kinderen beantwoordt dient daarin in ogenschouw te worden genomen. Het hof zal de beslissingen over het gezag, het hoofdverblijf en de zorg-/omgangsregeling daarom aanhouden in afwachting van de inventarisatie en bevindingen van de jeugdzorginstelling, die over zes maanden op een nader te bepalen zitting zullen worden besproken. De te benoemen jeugdzorginstelling zal door het hof voor die zitting als belanghebbende worden aangemerkt, en wordt verzocht, zo mogelijk uiterlijk tien dagen voor de zitting, verslag te doen van de stand van zaken binnen de ondertoezichtstelling, met name gericht op de hiervoor genoemde aandachtspunten.
2.1
Omdat het hof nog geen beslissing neemt over het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf zal het hof ook de definitieve beslissing over het gezag en een regeling voor zorg/omgang en informatie aanhouden. Het hof zal voor de tussentijd bepalen dat de (door de raad geadviseerde) en thans reeds lopende omgangsregeling (inclusief de vakantieregeling en de op de naleving van de omgang gestelde dwangsom over en weer), zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, van kracht blijft. Anders dan de vader wenst, zal het hof niet reeds nu de eindtijd van die regeling bepalen op zondag 19.00 uur in plaats ven 16.00 uur, omdat het hof zich daarover eerst wenst te laten informeren door de nog te benoemen jeugdzorginstelling. Naar het oordeel van het hof staat niets eraan in de weg dat de door de raad geadviseerde informatieregeling in de tussentijd wordt uitgevoerd en het hof zal deze dan ook als voorlopige regeling vastleggen. Dit betekent in het bijzonder dat de moeder een eigen informatieplicht jegens de vader heeft, en hem niet mag verwijzen naar bijvoorbeeld de informatie die hij via school kan verkrijgen.
Teneinde de verstoorde interactie tussen de ouders niet nog verder op scherp te stellen, ziet het hof op dit moment in het kader van de voorlopige regeling af van het opleggen van een dwangsom op de nakoming van de informatieregeling.
2.11
Mocht de kinderrechter afwijzend beslissen op het verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen dan wil het hof daar door de raad per ommegaande over geïnformeerd worden en dan zal het hof een nadere zitting bepalen.
In het geval dat er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken en de gecertificeerde instelling in het belang van de kinderen een wijziging van de hieronder voorlopig vastgestelde omgangsregeling noodzakelijk acht, dan kan de gecertificeerde instelling het hof schriftelijk verzoeken om nagenoemde termijn van zes maanden te verkorten.

3.De beslissing

Het hof stelt, totdat definitief wordt beslist:
I. als
voorlopige omgangsregelingvast tussen de vader en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] :
- eenmaal per veertien dagen in de oneven weekeinden (in verband met het niet sporten van de beide minderjarigen tijdens de oneven weekeinden), waarbij de vader [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] telkens op zaterdag 09.00 uur bij zijn moeder ophaalt en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op de zondag daarna om 16.00 uur weer bij zijn moeder terugbrengt;
- de helft van de zomervakantie, waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keus
heeft en de moeder in de even jaren;
- Kerstdagen en eerste week vakantie in de oneven jaren en oud/nieuwjaarsdag en tweede
week vakantie in de even jaren;
- de herfstvakantie in de oneven jaren;
- de voorjaarsvakantie in de even jaren;
- de meivakantie in de even jaren, mits die niet langer dan een week is;
- de vader zal de sportactiviteiten van de minderjarigen accepteren;
veroordeelt de moeder en de vader tot nakoming van deze omgangsregeling, zulks onder
verbeurte van een dwangsom door de moeder aan de vader of door de vader aan de moeder van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de moeder of de vader, na betekening van deze beschikking, niet meewerkt aan deze omgangsregeling, zulks tot een maximum van € 10.000,-;
II. als
voorlopige informatieregelingvast:
de moeder stuurt eens per maand (op zakelijke wijze) een schriftelijke update naar de vader over de ontwikkelingen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op het gebied van - onder mogelijk meer - gezondheid, schoolprestaties, naschoolse opvang, hulpverlening, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van afschriften van schoolrapporten van de kinderen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden aangehouden voor de duur van zes maanden, waarna (in beginsel) voortzetting van de mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
verzoekt de te benoemen jeugdzorginstelling, zo mogelijk uiterlijk tien dagen voor de nog te bepalen mondelinge behandeling, verslag te doen van de stand van zaken binnen de ondertoezichtstelling, met name gericht op de hiervoor in 2.9 genoemde aandachtspunten;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek de kinderen onder toezicht te stellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 12 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.