In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning aan [a-straat] 21 te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) op € 740.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 april 2020, die via videoverbinding plaatsvond, is het geschil besproken. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en bepleit een lagere waarde van € 660.000, terwijl de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van € 740.000 verdedigt. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd, omdat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de door hem verdedigde waarde. Het Hof heeft ook geoordeeld dat belanghebbende zijn voorgestane waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op € 690.000. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.622 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.