ECLI:NL:GHARL:2020:3857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
21-006916-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging, mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 6 december 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1970, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal in vereniging van twee fietsen, mishandeling van zijn levensgezel en vernieling van een telefoon. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak van een ander feit. Het hof heeft de eerdere veroordeling voor de diefstal en mishandeling bevestigd, maar heeft de bewijsbeslissing voor de diefstal in vereniging herzien. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006916-17
Uitspraak d.d.: 20 mei 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-106547-17, 18-108432-17 en 18-153994-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in zijn hoger beroep ten aanzien van parketnummer 18-106547-17 en tot bevestiging van het vonnis voor het overige. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.J. de Vries, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder parketnummer 18-106547-17 tenlastegelegde feit, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 6 december 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 subsidiair tenlastegelegde feit en de in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-108432-17:
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één/twee fiets(en), in elk geval (enig) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te [plaats] , een goed te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak met parketnummer 18-153994-17:
1.
hij, op of omstreeks 12 augustus 2017 te [plaats] zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan en/of te stompen;
2.
hij, op of omstreeks 12 augustus 2017 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
T.a.v. parketnummer 18-108432-17
Verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat medeverdachte [naam medeverdachte] zich op vrijdag 16 juni 2017 verdacht ophield bij gestalde fietsen ter hoogte van de Douglas parfumerie aan de [adres] te [plaats] . Toen verdachte kwam aanlopen, riep medeverdachte hem aan. Daarna liepen zij samen naar de gestalde fietsen die schuin tegenover de Douglas in de fietsenstalling stonden. Verdachte en medeverdachte gingen tussen twee op het trottoir van de [adres] gestalde mountainbikes staan. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat verdachte en medeverdachte even stonden te praten met elkaar. Vrijwel direct daarop leek het erop dat verdachte een kettingslot losmaakte. Verdachte en zijn medeverdachte stonden op dat moment met de rug naar de verbalisant toe. Verbalisant [verbalisant 1] kon daardoor niet goed waarnemen welke handelingen er precies werden verricht. Hij heeft geverbaliseerd dat het erop leek dat beide fietsen aan één kabelslot vastzaten. Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij] blijkt dat de twee mountainbikes inderdaad met één kettingslot vastzaten. Verbalisant [verbalisant 1] zag vervolgens dat direct daarop verdachte wegfietste op de ene mountainbike, in de richting van het [adres] , en dat medeverdachte [naam medeverdachte] gelijktijdig op de andere mountainbike wegreed in de richting van De [adres] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft verbaliseerd dat medeverdachte [naam medeverdachte] met hoge snelheid wegfietste.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de markt was en daar een bekende (
het hof begrijpt: medeverdachte [naam medeverdachte]) tegenkwam. Hij vroeg aan hem of hij een fiets van hem mocht lenen. Deze man zei: "Ja, hier", wees verdachte een fiets aan en maakte het slot van de fiets los. Verdachte heeft de fiets gepakt en is toen weggefiets. Kort hierop vertrouwde verdachte het niet. Hij heeft de fiets achtergelaten en is verder gaan lopen. De reden dat verdachte het niet vertrouwde was dat het slot om de zadels zat, waardoor het erop leek dat de fiets niet echt op slot stond, en de man die bij verdachte was niet met hem meeliep. Verdachte heeft daarover bij het hof enigszins anders verklaard, namelijk dat hij het niet vertrouwde omdat hij zag dat de hem bekende man ook een fiets pakte. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij één mountainbike heeft weggenomen waarvan het slot loszat. Hij heeft voorts verklaard dat hij op dat moment alleen was. Hij heeft wel gesproken met verdachte maar die had er niets mee te maken.
Zowel de verklaring van verdachte, als de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] komen het hof ongeloofwaardig voor nu deze onderling strijdig zijn en bovendien beide in strijd zijn met hetgeen verbalisant [verbalisant 1] heeft waargenomen. Het hof zal dan ook geen waarde hechten aan deze verklaringen.
Het hof gaat uit van de gang van zaken zoals deze zijn waargenomen door verbalisant [verbalisant 1] . Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte en medeverdachte tezamen en in vereniging de twee fietsen hebben gestolen. Immers hebben verdachte en medeverdachte kort overleg gepleegd op het moment dat zij tussen de fietsen stonden en het slot nog om de fietsen zat. Vervolgens is door verdachte dan wel door (één van) de verdachten het slot losgemaakt, hebben verdachten elk een fiets gepakt en zijn zij ieder - in het geval van [naam medeverdachte] met hoge snelheid - een andere kant op gefietst. Dat verbalisant [verbalisant 1] niet de exacte gang van zaken met betrekking tot het losmaken van het slot heeft kunnen waarnemen, waardoor het ook medeverdachte [naam medeverdachte] in plaats van verdachte kan zijn geweest die het slot heeft losgemaakt, doet niet ter zake. Immers bij het medeplegen van een diefstal hoeft niet elke handeling door verdachte zelf te zijn verricht. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde diefstal in vereniging van twee fietsen heeft gepleegd.
T.a.v. parketnummer 18-153994-17
Verdachte ontkent dat hij aangeefster [slachtoffer 2] op 12 augustus 2017 heeft mishandeld en dat hij haar telefoon heeft vernield. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij de telefoon heeft vernield, maar daaraan heeft hij ook toegevoegd dat hij niet zou weten waarom hij dat zou hebben gedaan. Het hof beschouwt die verklaring daarom niet als een ondubbelzinnige bekentenis.
Het hof acht echter wel beide feiten wettig en overtuigend bewezen. De aangifte van [slachtoffer 2] ter zake van mishandeling en vernieling van een telefoon door verdachte wordt ondersteund door het waargenomen letsel aan de onderlip van [slachtoffer 2] door verbalisant [verbalisant 3] , de aangetroffen doekjes met bloed waarover in de aangifte is verklaard, de getuigenverklaring van buurman [getuige] - die [slachtoffer 2] noodkreten heeft horen schreeuwen en om hulp heeft horen roepen - en de aangetroffen kapotte telefoon op de parkeerplaats voor de woning van aangeefster door de politie.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair en in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-108432-17:
1.primair
hij op 16 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee fietsen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [benadeelde partij] ;
Zaak met parketnummer 18-153994-17:
1.
hij, op 12 augustus 2017 te [plaats] , [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan;
2.
hij, op 12 augustus 2017 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een drietal strafbare feiten. Op 16 juni 2017 heeft hij samen met een ander een diefstal van twee fietsen gepleegd. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen en tevens heeft hij schade en/of overlast veroorzaakt bij de benadeelden. Op 12 augustus 2017 heeft verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 2] mishandeld en haar telefoon vernield. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [slachtoffer 2] en haar pijn en letsel toegebracht. Voorts heeft verdachte schade bij [slachtoffer 2] veroorzaakt door een telefoon te vernielen.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook soortgelijke feiten. Deze eerder opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 7 mei 2020 en de overige zich in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van verdachte, alsmede hetgeen verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren hebben gebracht.
Gelet op de ernst van de feiten en de forse justitiële documentatie van verdachte, acht het hof de straf zoals opgelegd door de politierechter, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, passend en geboden en zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. In de zaak met parketnummer 18-108432-17 komt het hof tot een andere, zwaardere bewezenverklaring dan de politierechter maar dit vormt voor het hof - mede gezien het tijdsverloop in deze zaak - geen aanleiding om een gevangenisstraf van langere duur op te leggen. Het hof ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf, zoals is bepleit door de raadsman van verdachte, geheel voorwaardelijk op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.160,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft, hoewel wel gevorderd, geen wettelijke rente toegekend. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, door of namens wie de vordering niet inhoudelijk is betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal bepalen dat de opgelegde betalingsverplichting wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De omstandigheid dat het hof de toegewezen vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet kan vermeerderen met wettelijke rente, staat niet in de weg aan het vermeerderen met de wettelijke van de betalingsverplichting ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:211).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-106547-17 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair en in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair en in de zaak met parketnummer 18-153994-17 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-108432-17 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
16 juni 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. I.M. Dölle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 20 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. I.M. Dölle is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.