ECLI:NL:GHARL:2020:3904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.257.371/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van dierenartsrekening na operatie en nabehandeling van een paard

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], de berijdster van een paard, en Famed B.V., de incassogemachtigde van de dierenkliniek die de behandeling van het paard heeft uitgevoerd. Het paard, dat een liesbreuk had, werd op 12 mei 2016 geopereerd en verbleef drie weken in de kliniek voor nabehandeling. De kliniek heeft vier facturen gestuurd ter hoogte van € 17.312,93, die door [appellante] onbetaald zijn gelaten. Famed heeft vervolgens de vordering op [appellante] gecedeerd en betaling gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering van Famed, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de kliniek haar informatieverplichting niet is nagekomen en dat er een fout is gemaakt tijdens de behandeling van het paard. Het hof heeft geoordeeld dat de kliniek wel degelijk aan haar informatieverplichting heeft voldaan, aangezien [appellante] haar vader als contactpersoon had opgegeven en deze regelmatig contact had met de kliniek. Het hof heeft ook vastgesteld dat de kliniek niet toerekenbaar tekort is geschoten in de behandeling van het paard. De stelling van [appellante] dat de kliniek een beroepsfout heeft gemaakt, is niet aannemelijk gemaakt.

Het hof heeft de vordering van Famed om betaling van de facturen terecht toegewezen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellante] is in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en € 2.148,- voor salaris, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak. Daarnaast is [appellante] veroordeeld tot betaling van nakosten en wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.257.371/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6642756)
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
Famed B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Famed,
advocaat: mr. U. Ellian, kantoorhoudend te Almere.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 24 december 2019 heeft op 10 maart 2020 met voorafgaande instemming van partijen een enkelvoudige comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris die deel uitmaakt van de combinatie van raadsheren die dit arrest wijst. Een kopie van het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, is aan het dossier toegevoegd. Hierna hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De feiten

2.1
De vader van [appellante] was eigenaar van het paard [B] (hierna: het paard). [appellante] was berijdster van dit paard. Op 12 mei 2016 kreeg het paard kolieksymptomen en is het door de dierenarts van [appellante] doorverwezen naar Dierenkliniek Emmeloord (hierna: de kliniek).
2.2
Op 13 mei 2016 heeft [appellante] een behandelovereenkomst met de kliniek gesloten, waarin – onder meer – het volgende is bepaald:
“Voorafgaand aan behandeling kan een kosteninschatting worden gemaakt.Het is mogelijk dat de uiteindelijke kosten afwijken van de schatting.Uitgebreide nabehandelingen, zoals controlefoto’s, intensieve wondbehandeling en het verwijderen van implantaten zijn niet bij de schatting inbegrepen. De kosten hiervoor zijn afzonderlijk verschuldigd.Indien het u niet geheel duidelijk is hoe de kosten van de behandeling (kunnen) uitvallen, dient u dit kenbaar te maken”Bij het aangaan van de behandelovereenkomst heeft [appellante] haar vader als contactpersoon opgegeven.
2.3
Na onderzoek in de kliniek bleek dat het paard een liesbreuk had. Het paard is met spoed dezelfde nacht geopereerd. Na de operatie is het paard ruim drie weken voor nabehandeling in de kliniek gebleven. Gedurende het verblijf van het paard heeft de kliniek dagelijks contact gehad met de vader van [appellante] , die ook zeer regelmatig bij het paard aanwezig was. [appellante] zelf heeft het paard enkele keren in de kliniek bezocht.
2.4
Op 5 juni 2016 is het paard geëuthanaseerd.
2.5
De kliniek heeft voor de door haar verrichte werkzaamheden en verstrekte medicijnen vier facturen verzonden voor een totaalbedrag van € 17.312,93. [appellante] heeft deze facturen ondanks herinneringen, ingebrekestellingen en aanmaningen onbetaald gelaten.
2.6
De kliniek heeft haar (vermeende) vordering op [appellante] gecedeerd aan Famed, die [appellante] op 31 januari 2017 en 19 juni 2017 heeft aangemaand c.q. gesommeerd om tot betaling over te gaan.
3.
De vorderingen in de procedure bij de rechtbank en de beslissing van de rechtbank daarop
3.1
Famed heeft bij de rechtbank betaling van de openstaande facturen gevorderd, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Famed heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de behandelovereenkomst door de facturen onbetaald te laten.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van Famed, op de buitengerechtelijke incassokosten na, toegewezen en [appellante] veroordeeld om aan Famed te betalen € 17.726,54, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder heeft de kantonrechter [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

4.De beoordeling in hoger beroepDe kern van de zaak

4.1
Tussen de kliniek als opdrachtnemer en [appellante] als opdrachtgever heeft een overeenkomst van opdracht bestaan met betrekking tot de diergeneeskundige behandeling van het paard. Naar aanleiding van deze overeenkomst is het paard door de kliniek geopereerd en heeft een uitgebreide nabehandeling plaatsgevonden. De kliniek heeft [appellante] ter zake van de operatie, de nabehandeling en de medicijnen facturen gestuurd, die [appellante] onbetaald heeft gelaten. [appellante] is van mening dat zij deze facturen niet hoeft te betalen. Zij stelt daartoe dat de kliniek haar gedurende de (na)behandeling onvoldoende heeft geïnformeerd over de oplopende kosten van de behandeling. Weliswaar had de kliniek contact over de behandeling en de kosten daarvan met haar vader, maar hij was geen opdrachtgever, zodat de uitlatingen die hij gedaan heeft en informatie die aan hem is gegeven volgens [appellante] niet aan haar kunnen worden toegerekend. Verder stelt [appellante] dat de kliniek een fout heeft gemaakt bij de behandeling van het paard, omdat op enig moment een gat boven zijn luchtpijp is geconstateerd. [appellante] is van mening dat de bewijslast ter zake van deze (beroeps)fout bij de kliniek moet liggen, omdat het bewijs hiervan alleen kan worden geleverd door sectie en zij bovendien als consument de overeenkomst is aangegaan. [appellante] meent verder dat haar een beroep toekomt op verrekening en/of opschorting en dat de kliniek in schuldeisersverzuim verkeert. Het hof zal de stellingen van [appellante] , die in tien grieven en de in randnummer 4 van de memorie van grieven verholen grief hebben geresulteerd, hierna gezamenlijk bespreken. Famed heeft tegen de afwijzing van de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten geen grieven gericht, zodat daarover niet door het hof hoeft te worden geoordeeld.
De kliniek heeft wel aan haar informatieverplichting voldaan
4.2
[appellante] stelt dat de kliniek haar rechtstreeks had moeten informeren over de oplopende kosten van de behandeling. Voor zover de kliniek overleg heeft gevoerd met haar vader, geldt volgens [appellante] dat haar vader geen opdrachtgever was, zodat zijn uitlatingen en aan hem gedane mededelingen niet aan haar kunnen worden toegerekend.
4.3
Het hof volgt [appellante] niet in deze stelling. Vaststaat dat [appellante] zelf haar vader als contactpersoon heeft opgegeven. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] bevestigd dat haar vader bevoegd was als contactpersoon op te treden en dat zij dit ook logisch vond, omdat haar vader eigenaar van het paard was en hij uiteindelijk de rekening van de kliniek zou betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kliniek dagelijks overleg heeft gevoerd met de vader van [appellante] . Verder blijkt onweersproken uit het medisch dossier dat de vader gedurende de behandeling aan de kliniek te kennen heeft gegeven dat zij alles op alles moest zetten om het paard er bovenop te krijgen en dat kosten hierbij geen enkel probleem vormden. Onder die omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de kliniek niet de zorg van een goed opdrachtnemer heeft betracht door tussentijds onvoldoende informatie te verstrekken over de behandeling en de kosten daarvan. Dat de eigen dierenarts van [appellante] zou hebben verklaard dat de behandeling naar zijn inschatting € 1.500,- tot € 2.000,- zou kosten maakt niet dat de kliniek toerekenbaar tekort is geschoten. Dit verweer van [appellante] faalt dan ook.
Dat de kliniek een fout heeft gemaakt, is niet aannemelijk gemaakt
4.4
[appellante] stelt dat de kliniek toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst door een fout te maken in de behandeling van het paard. Zij verwijt de kliniek bij het sonderen van het paard (het via de neus inbrengen van een maagsonde om de maag te legen) een gaatje boven de luchtpijp te hebben veroorzaakt, waarna het paard niet meer wilde eten en uiteindelijk is overleden.
4.5
Famed stelt zich op het standpunt dat niet het gaatje boven de luchtpijp het paard fataal is geworden, maar de overvulling van de maag. Het hof overweegt als volgt. Ook indien zou komen vast te staan dat het gaatje boven de luchtpijp inderdaad is veroorzaakt door handelen van de kliniek en dit de reden zou zijn geweest euthanasie te plegen op het paard, heeft [appellante] niet onderbouwd dat dit een fout is en dat die aan de kliniek kan worden toegerekend. Allereerst is onduidelijk of het gaatje boven de luchtpijp inderdaad is ontstaan tijdens de behandeling in de kliniek, of dat dit daarvoor al is ontstaan. Daarenboven heeft Famed (de kliniek) ter zitting in hoger beroep uitgebreid toegelicht dat het noodzakelijk was voor het op gang komen van het maagdarmkanaal dat er geen druk op de maag zou ontstaan. Om die reden moest een sonde door de neus naar de maag gebracht worden. Het paard liet zich echter moeilijk sonderen en toonde veel verzet. Op enig moment is het gaatje boven de luchtpijp geconstateerd. Volgens de kliniek is dit een complicatie die door deze behandeling zou kunnen zijn ontstaan, maar bestond er geen andere keuze dan het paard te sonderen. Uiteindelijk is de kritieke situatie in de maag het paard fataal geworden, en niet het letsel in de keel.
4.6
Deze beschrijving van het verloop van de behandeling vindt steun in het medisch dossier. [appellante] heeft niet gemotiveerd betwist dat het letsel in de keel het paard niet fataal is geworden, maar de overvulling van de maag. Verder heeft [appellante] haar stelling dat het ontstaan van het gaatje boven de luchtpijp duidt op een beroepsfout van de kliniek niet voldoende onderbouwd tegenover de betwisting daarvan door Famed. Het hof concludeert op grond hiervan dat [appellante] geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat de kliniek jegens het paard niet de zorg heeft betracht die van een redelijk handelend dierenarts verwacht mag worden. Het beroep op wanprestatie wordt dus verworpen. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van [appellante] dat de bewijslast ter zake van de vermeende beroepsfout van de kliniek moet worden omgedraaid, omdat zij op dit punt in bewijsnood verkeert, nu geen sectie op het paard is verricht. Anders dan [appellante] kennelijk meent, kan het de kliniek niet worden verweten dat geen sectie op het paard is verricht. De kliniek heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat zij na het overlijden van het paard aan (de vader van) [appellante] heeft aangeboden sectie te laten verrichten, maar dat dit is afgewezen.
4.7
Het hof overweegt verder nog dat [appellante] weliswaar heeft gesteld dat de kliniek toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst, maar dat zij geen ontbinding of schadevergoeding heeft gevorderd. Het beroep van [appellante] op verrekening van de facturen met door haar geleden schade faalt, alleen al omdat [appellante] (ook in hoger beroep) heeft nagelaten te onderbouwen wat deze schade dan inhoudt. De enkele stelling van [appellante] dat de schade gelijk kan worden gesteld aan het factuurbedrag, kan het hof niet volgen. Het hof merkt daarbij op dat [appellante] heeft erkend dat de bedragen die op de facturen worden genoemd overeenkomen met de werkzaamheden die de kliniek heeft verricht. Dat [appellante] heeft gesteld dat de kliniek een beroepsfout heeft gemaakt, kan ook om deze reden niet tot de conclusie leiden dat [appellante] de facturen niet hoeft te betalen.
Ook de overige verweren van [appellante] slagen niet
4.8
Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, blijkt dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat zij een opeisbare vordering heeft op de kliniek. Er bestaat daarom geen grondslag voor opschorting van haar verplichting tot nakoming van de behandelovereenkomst. Ook het beroep op schuldeisersverzuim slaagt niet. Van schuldeisersverzuim is sprake wanneer nakoming van een verbintenis verhinderd wordt doordat de schuldeiser (de kliniek) de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel aan de zijde van de schuldeiser opkomt (tenzij de oorzaak van die verhindering niet aan de schuldeiser kan worden toegerekend). Op grond van welke feiten en omstandigheden de kliniek in dit geval in schuldeisersverzuim zou zijn geraakt, is door [appellante] niet gesteld.
De slotsom
4.9
De slotsom is dat de bezwaren van [appellante] tegen het vonnis geen doel treffen. De vordering van Famed [appellante] te veroordelen tot betaling van de facturen is terecht toegewezen. Voor zover [appellante] nog bezwaar heeft gemaakt tegen de toewijzing van de wettelijke rente en tegen de veroordeling in de proceskosten, gaat het hof hieraan voorbij. Deze bezwaren van [appellante] zijn enkel gegrond op haar stelling dat de vorderingen van Famed afgewezen moeten worden. Gelet op het voorgaande volgt het hof haar niet in die stelling.
4.1
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen (verschotten plus salaris advocaat overeenkomstig tariefgroep II, 2 punten).
De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 16 oktober 2018 en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep. Tot aan deze uitspraak worden die kosten aan de zijde van Famed vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de termijn voor voldoening.
Het hof veroordeelt [appellante] ook tot betaling van € 157,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- als [appellante] binnen veertien dagen na aanschrijving aan die uitspraak niet heeft voldaan en betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
Het hof verklaart deze uitspraak ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, uitgesproken op 19 mei 2020.