ECLI:NL:GHARL:2020:3913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.268.735/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling gemeenschap ex-samenwoners en de gevolgen van het ontbreken van betekening van wijziging van eis aan niet-verschenen wederpartij

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een man tegen een vrouw in het kader van de verdeling van hun gezamenlijke woning na beëindiging van hun affectieve relatie. De man, die in eerste aanleg als eiser optrad, vorderde onder andere dat de woning zou worden verkocht en dat de vrouw hem een woonvergoeding zou betalen. De vrouw, die niet verschenen was in hoger beroep, had in eerste aanleg verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder terugbetaling van een bedrag dat de man onterecht zou hebben toegeëigend. De rechtbank had in eerste aanleg enkele vorderingen van de man toegewezen, maar ook de vrouw in haar vorderingen gedeeltelijk in het gelijk gesteld.

In hoger beroep heeft de man zijn vorderingen verder uitgebreid, maar het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet op de hoogte was van de wijziging van eis, waardoor deze niet kon worden beoordeeld. Het hof heeft de vorderingen van de man, voor zover deze niet in eerste aanleg waren ingediend, niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de vorderingen van de man die wel ontvankelijk waren, beoordeeld en heeft de vrouw veroordeeld tot het betalen van een woonvergoeding van jaarlijks 4% over de overwaarde van de woning. Daarnaast is de vrouw verplicht om de persoonlijke spullen van de man binnen 14 dagen na betekening van het arrest af te geven, op straffe van een dwangsom. De vordering van de vrouw tot terugbetaling van verhuiskosten is afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij de man zijn eigen kosten dient te dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.268.735/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen: 120950)
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. E. van Bommel te Appingedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
verder te noemen:
de vrouw,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 17 januari 2018, 31 juli 2019 respectievelijk 7 oktober 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, uitgebracht op 28 oktober 2019;
- de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties.
De man heeft arrest gevraagd en daartoe de stukken aan het hof overgelegd, waarna het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

3.De feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en woonden samen.
3.3
Partijen zijn een samenlevingscontract aangegaan, gedateerd 30 oktober 2002.
3.4
Uit de relatie van partijen is het navolgende, thans nog minderjarige kind geboren:
[de minderjarige] (roepnaam: [de minderjarige] , geboren [in] 2003 in de gemeente
[B] . De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over
[de minderjarige] .
3.5
Partijen hebben gedurende hun relatie samen een woning in (mede-)eigendom
verkregen, gelegen aan de [a-straat 1] te [B] .
3.6
De relatie is in de periode september-november 2015 beëindigd en de
man heeft op 14 november 2015 de gezamenlijke woning verlaten. De vrouw woont vooralsnog met [de minderjarige] in de woning.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft de man, na verschillende wijzigingen en aanvullingen van eis, gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat, indien de vrouw binnen een termijn van 7 dagen na afgifte van het door de rechtbank te wijzen vonnis geen opdracht verstrekt aan Schenkel Makelaardij te Hoogeveen om de woning te verkopen, het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de door de vrouw te verrichten rechtshandeling, te weten het verstrekken van de toestemming tot verkoop van de woning, staande en geleden aan de aan de [a-straat 1] te [B] ;
II. te bepalen dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te conformeren aan de adviezen van genoemd makelaarskantoor, althans een door de rechtbank aan te wijzen deskundige;
III. te bepalen dat partijen ten minste één keer per drie maanden in overleg zullen treden
met de makelaar over de vraagprijs van de woning, waarna de vraagprijs zal worden
aangepast indien de makelaar dat adviseert en waarbij die aanpassing conform het
advies van de makelaar zal plaatsvinden;
IV. te bepalen dat de vrouw een woonvergoeding van jaarlijks 4% over € 550.000,-
althans over de overwaarde aan de man verschuldigd is;
V. te bepalen dat de vrouw de man toegang dient te verschaffen tot de kluis c.q. af te
sluiten archiefkast althans de woning binnen vier weken na afgifte van het vonnis,
teneinde inzage te verschaffen in alle bankgegevens van de man en partijen gezamenlijk vanaf 2002 op straffe van een dwangsom van € 250,- pér dag dat de vrouw hierbij in gebreke blijft;
VI. te bepalen dat partijen de belastingaanslagen over het jaar 2015 bij helfte dienen te
voldoen;
VII. te bepalen dat de vrouw betreffende het haar uitbetaalde belastingvoordeel over het
aandeel in de woning zijdens de man van ongeveer € 4.080,- over het jaar 2016 en over het jaar 2017 (ongeveer € 340,- per maand) dient terug te betalen aan de man binnen twee weken na afgifte van het vonnis;
VIII. te bepalen dat alle belastingteruggaven tot en met 2015 bij helfte tussen partijen
dienen te worden gedeeld;
IX. te bepalen dat de vrouw dient te voldoen ter zake de gemeentelijke belastingen 2/3
van het bedrag ad € 633,10 aan de man, althans de gemeente Hoogeveen;
X. te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na afgifte van het vonnis alle bescheiden
betreffende de belastingteruggaven tot en met het jaar 2015 dient over te leggen, een en ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van € 250,- voor elke
dag dat de vrouw met de nakoming van het vonnis in gebreke blijft;
XI. te bepalen dat de vrouw de persoonlijke spullen zoals genoemd onder punt 27 van de
dagvaarding binnen twee weken na afgifte van het vonnis dient af te geven, een en
ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van € 250,- voor elke dag
dat de vrouw met de nakoming van het vonnis in gebreke blijft;
XII. te bepalen dat de vrouw een bedrag van de helft van € 14.755,- aan de man verschuldigd is in verband met de toedeling van alle gemeenschappelijke goederen van partijen;
XIII. de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 819,20 p.m., te vermeerderen met een bedrag van € 51,20 iedere maand vanaf 1 juli 2017 dat zij in gebreke blijft tot ondertekening van het formulier tot verdeling van de schadevrije jaren;
XIV. alle vorderingen ingediend door de vrouw af te wijzen;
XV. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
De vrouw heeft in conventie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man althans tot afwijzing van zijn vorderingen, zowel primair als subsidiair, met zijn veroordeling in de proceskosten van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3
De vrouw heeft in reconventie gevorderd:
I. de man te veroordelen om uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis het zich door hem onterecht toegeëigende bedrag van € 77.194,- terug te storten op de Profijtrekening met nummer [00000] , thans ten name van de vrouw;
II. tot veroordeling van de man een bedrag van € 15.328,82 aan de vrouw te voldoen ter zake de aflossing van de restschuld van de man na verkoop van zijn woning in [C] dan wel te bepalen dat de vrouw ter zake de verdeling van de gezamenlijke woning van partijen een vergoedingsrecht heeft op de man ten bedrage van € 15.328,82;
III. tot veroordeling van de man een bedrag van € 3.000,-, aan de vrouw te voldoen ter zake (vergoeding van) de door de vrouw aan de man betaalde bedrag ten behoeve van de kosten van verhuizing van de man;
IV. tot veroordeling van de man een bedrag van € 3.817,98 aan de vrouw te voldoen ter zake (vergoeding van) de aflossing van het consumptief krediet van de man;
V. tot veroordeling van de man een bedrag van € 12.000,- aan de vrouw te voldoen ter zake (vergoeding van) de kosten van verbouwing van de woning ten laste van het vermogen van de vrouw;
VI. de man te veroordelen om met ingang van 15 november 2015 bij helfte bij te dragen in de eigenaarslasten/vaste lasten van de gezamenlijke woning van partijen aan de
[a-straat 1] te [B] tot aan het moment van verkoop en levering van de woning aan een derde dan wel de vrouw, dan wel een zodanige door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de eigenaarslasten te bepalen en met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
VII. tot veroordeling van de man een bedrag van € 12.154,50 aan de vrouw te voldoen ter zake (vergoeding van) de door de vrouw betaalde boete bij het oversluiten van de hypotheek van partijen.
Voorts heeft de vrouw veroordeling gevorderd van de man in de kosten van de procedure in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4
De rechtbank heeft in conventie
- de vorderingen I-III van de man toegewezen;
- de vrouw veroordeeld aan de man een woonvergoeding te voldoen ten belope van € 1.575,-;
- de vrouw veroordeeld aan de man te voldoen € 422,- ter zake de gemeentelijke
belastingen;
- de vrouw veroordeeld om binnen twee weken na afgifte van het vonnis over te gaan
tot afgifte van de persoonlijke spullen aan de man, zoals genoemd onder punt 27 van
de dagvaarding;
- de vrouw veroordeeld aan de man een bedrag van € 4.044,- te voldoen binnen twee
weken na afgifte van het vonnis,
en in reconventie
- de man veroordeeld om, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, het door de man onterecht toegeëigende bedrag van € 72.597,- terug te storten op de Profijtrekening met nummer [00000] , thans ten name van de vrouw;
- de man veroordeeld om aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 3.000,- ter zake van
(vergoeding van) het door de vrouw aan de man betaalde bedrag ten behoeve van de kosten van de verhuizing van de man;
- bepaald dat de man, met ingang van 15 november 2015 en voor de duur van één jaar, de helft van de eigenaarslasten aan de vrouw dient te voldoen alsmede bepaald dat de man, tot aan het moment van levering van de woning aan een derde, de helft van de hypotheeklasten van de gezamenlijke woning aan de vrouw dient te voldoen.
4.5
De rechtbank heeft in conventie en reconventie de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

5.De beoordeling van de vorderingen en de grieven

De vorderingen
5.1
De man vordert in hoger beroep in zijn appeldagvaarding vernietiging van de vonnissen van 31 juli 2019 en 7 oktober 2019 en alsnog toewijzing van zijn vordering, met veroordeling van de vrouw in de kosten in beide instanties. In zijn memorie van grieven vordert hij na vermeerdering/wijziging van eis, vernietiging van de beschikking [hof: bedoeld is het tussenvonnis] van de rechtbank van 31 juli 2019, alsnog afwijzing van de vorderingen van de vrouw, althans niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw en voorts:
I. te bepalen dat de gezamenlijke woning te Hoogeveen dient te worden verkocht aan een derde, waarbij door het hof een in goede justitie te bepalen onafhankelijke NVM-makelaar wordt aangewezen die de woning dient te taxeren en een vraagprijs dient vast te stellen;
II. de vrouw te veroordelen binnen 2 dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest de benodigde toestemming te geven aan een in goede justitie door dit hof aan te wijzen NVM-makelaar, om de gezamenlijke woning te [B] in de verkoop te plaatsen, bij gebreke waarvan het door dit hof te wijzen arrest voor deze toestemming in de plaats kan worden gesteld, een en ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van
€ 250,- voor elke dag dat de vrouw met de nakoming van het te wijzen arrest in gebreke blijft;
III. te bepalen dat partijen met een op de gezamenlijke woning te [B] uitgebracht bod dienen in te stemmen indien de makelaar oordeelt dat een door een potentiële koper gedaan bod, ook al is dat onder de vraagprijs, redelijk is;
IV. te bepalen dat de na verkoop ontstane opbrengst door partijen bij helfte zal worden gedeeld;
V. de vrouw te veroordelen om vanaf de datum van feitelijk vertrek van de man tot het moment van overdracht met uitsluiting van de man alle eigenaarslasten waaronder de uit de hypothecaire geldlening voortvloeiende verplichtingen, premieverzekeringen, gemeentelijke belastingen, vastrecht en het woningforfait etc. als eigen schuld te voldoen;
VI. te bepalen dat de vrouw aan de man een woon/gebruikersvergoeding dient te betalen en verschuldigd is vanaf 15 november 2015 tot het moment van overdracht van de woning aan een derde gelijk aan het aandeel van de man in de voldoening van de eigenaarslasten en hypotheeklasten althans van jaarlijks 4% over de overwaarde te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2015 althans een zodanige datum als het hof wenst te bepalen;
VII. te bepalen dat de vrouw de man toegang dient te verschaffen tot de kluis c.q. af te sluiten archiefkast althans de woning binnen vier weken na afgifte van het vonnis en/of te bepalen dat de vrouw haar volledige medewerking dient te verlenen ten aanzien van de afgifte van persoonlijke administratie van de man waaronder de bankafschriften van de rekeningen op naam van de man met nummers [00000] (Betaalrekening) en [00000] (ING TOP/Profijt) vanaf 2001 tot en met 2015 alsmede gezamenlijke administratie vanaf 2001 tot en met 2015 waaronder alle bankgegevens van de bankrekeningen op gezamenlijke danwel naam van de vrouw waaronder [00001] , [00001] , [00002] en [00003] op straffe van een dwangsom van € 250, - per dag dat de vrouw hierbij in gebreke blijft;
VIII. te bepalen dat de vrouw dient te voldoen ter zake de gemeentelijke belastingen 2/3 van het bedrag ad € 633,10 over het jaar 2015 aan de man althans de gemeente Hoogeveen;
IX. te bepalen dat alle belastingteruggaven en aanslagen tot en met 2015 bij helfte tussen partijen dienen te worden gedeeld;
X. te bepalen dat de belastingaanslag over het jaar 2015 ad. € 3.115,- door partijen bij helfte
wordt voldaan;
XI. te bepalen dat de vrouw binnen twee weken na afgifte van het door het hof te wijzen arrest alle bescheiden betreffende de belastingteruggaven tot en met het jaar 2015 dient over te leggen, een en ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de vrouw met de nakoming van het door dit hof te wijzen arrest in gebreke blijft;
XII. te bepalen dat de vrouw dient te voldoen ter zake de gemeentelijke belastingen vanaf
15 november 2015 tot aan het moment van overdracht van de woning aan een derde althans te bepalen dat de aanslagen gemeentelijke belastingen door partijen tezamen worden voldaan;
XIII. te bepalen dat de vrouw de persoonlijke spullen zoals genoemd onder punt 27 van de
dagvaarding in eerste aanleg binnen twee weken na afgifte van het door dit hof te wijzen arrest dient af te geven, een en ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de vrouw met de nakoming van het door het hof te wijzen arrest in gebreke blijft;
XIV. te bepalen dat de man nog een bedrag toekomt althans een vergoedingsrecht heeft van € 12.000,- uit het gemeenschappelijk vermogen, die hij heeft verkregen uit een erfenis van zijn ouders;
XV. te bepalen dat de vrouw een bedrag van de helft van € 14.755,- aan de man verschuldigd is in verband met de toedeling van alle gemeenschappelijke goederen van partijen;
XVI. de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 819,20 p.m., te vermeerderen met een bedrag van € 51,20 iedere maand vanaf 1 juli 2017 dat zij in gebreke blijft tot ondertekening van het formulier tot verdeling van de schadevrije jaren;
XVII. primair te bepalen dat het saldo van de bankrekeningen met nummers
[00000] (Betaalrekening Man) en [00000] (Spaarrekening man/ING TOP/Profijt) ten name van de man per peildatum volledig toekomen aan de man en geheel subsidiair te bepalen dat de man een vergoeding verschuldigd is aan de vrouw niet meer dan de helft danwel evenredig deel conform inbreng door partijen individueel danwel een door dit hof te bepalen vergoeding van het saldo per peildatum;
XVIII. primair te bepalen dat het saldo van de bankrekeningen ten name van de vrouw met nummers [00001] (Betaalrekening vrouw) en [00001] (Spaarrekening vrouw/ING TOP/Profijt) en [00002] (Betaalrekening vrouw) volledig toekomt aan de vrouw en geheel subsidiair te bepalen dat de vrouw een vergoeding verschuldigd is aan de man niet meer dan de helft dan wel evenredig deel conform inbreng door partijen individueel dan wel een door dit hof te bepalen vergoeding van het saldo per peildatum;
XIX. de bankrekening met nummer [00003] ten name van partijen toe te delen aan de vrouw onder verrekening van de helft van het saldo per peildatum die de vrouw aan de man dient te voldoen;
XX. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5.2
De vrouw is in hoger beroep niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
De wijziging van eis
5.3
Op grond van artikel 353 lid 1 Rv in samenhang met artikel 130 lid 3 Rv is verandering of vermeerdering van eis uitgesloten als de wederpartij niet verschijnt, tenzij de eisende partij deze verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt. Strekking van deze regel is dat voorkomen moet worden dat de niet verschenen gedaagde of geïntimeerde tot iets kan worden veroordeeld waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het is gevorderd (vgl. HR 1 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7319). Aangezien niet is gebleken dat de bij memorie van grieven gedane eiswijziging tijdig bij exploot aan de vrouw is betekend – dit processtuk vermeldt alleen toezending per post/per e-mail -, is de eiswijziging door de man niet toegestaan en zal uitsluitend de vordering, zoals geformuleerd bij appeldagvaarding en hiervoor weergegeven (rov. 5.1) kunnen worden beoordeeld, met dien verstande dat vernietiging van het vonnis van 7 oktober 2019 niet meer aan de orde is, nu de man zijn vordering in dat opzicht heeft verminderd in zijn memorie van grieven, zodat dat vonnis niet meer aantastbaar is.
5.4
De vordering van de man als ingesteld in zijn appeldagvaarding wordt door het hof opgevat als een vordering tot toewijzing van zijn (meermaals gewijzigde) vorderingen in eerste aanleg, zoals laatstelijk geformuleerd in zijn akte uitlatingen tevens wijziging c.q. aanvulling van eis. De vorderingen als ingesteld in de memorie van grieven sub I tot en met III, zijn daarmee niet toelaatbaar voor zover deze afwijken van de vorderingen sub I tot en met III in eerste aanleg. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de vorderingen sub VI en VII. Voor de vorderingen sub IV, XII, XIV en XVII tot en met XIX geldt dat zij niet toelaatbaar zijn omdat zij geen onderdeel waren van de vorderingen in eerste aanleg, als hiervoor omschreven.
De grieven
5.5
De man heeft het vonnis bestreden met een twaalftal grieven. Het hof zal de grieven hierna thematisch bespreken. Omdat de vrouw in het hoger beroep niet is verschenen, is het van belang in dit kader op te merken dat de devolutieve (afwentelende) werking van het hoger beroep meebrengt dat het hof bij de beoordeling van de vraag of de vorderingen van de man hem ongegrond of onrechtmatig voorkomen (zie art. 139 Rv), de bestreden uitspraak dient te betrekken en mede acht moet slaan op hetgeen de vrouw in eerste aanleg als gedaagde in conventie en als eiseres in reconventie heeft aangevoerd.
Makelaar, dwangsom
5.6
Met zijn eerste grief stelt de man aan de orde dat de door de rechtbank aangewezen makelaar Schenkel Makelaardij te Hoogeveen zich niet bereid heeft getoond de in 5.1-5.3 van het dictum van het vonnis aan deze toebedachte rol te vervullen en dat de man daardoor in zijn belangen bij verkoop van de woning van partijen wordt geschaad. Daarnaast stelt de man aan de orde dat de vrouw niet bereid is de in genoemd deel van het dictum aan haar opgelegde verplichtingen na te leven. Naar de mening van de man dient een andere NVM-makelaar te worden aangewezen en is het opleggen van een dwangsom aan de vrouw voor het geven van toestemming voor het in de verkoop plaatsen onder de huidige omstandigheden gepast. De grief is gericht tegen de toegewezen vorderingen I tot en met III in eerste aanleg. Die vorderingen zijn toegewezen zoals was gevorderd. In zoverre heeft de man geen belang bij die grief. Voor zover de grief beoogt die toewijzing te veranderen, valt zij onder de niet toegelaten wijziging van eis, en faalt zij.
Woonvergoeding en bijdrage man in de eigenaars- en hypotheeklasten
5.7
Onderwerp van de tweede en derde grief vormt het oordeel van de rechtbank omtrent de hoogte van de door de vrouw aan de man verschuldigde woonvergoeding en het aan de man opleggen van de verplichting bij te dragen in de eigenaars- en hypotheeklasten. De man is van oordeel dat de rechtbank de door de vrouw verschuldigde woonvergoeding op een te laag bedrag heeft bepaald en dat die moet worden vastgesteld op de helft van de aan de woning verbonden eigenaars- en hypotheeklasten, zolang de woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is. Verder meent de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij de helft van de eigenaarslasten vanaf 15 november 2015 tot en met 15 november 2016 alsmede de helft van de hypotheeklasten vanaf 15 november 2015 tot aan verkoop van de woning dient te voldoen.
5.8
Ten aanzien van de door de man gevorderde woonvergoeding overweegt het hof als volgt. Voor zover deze vordering ertoe strekt om aan de man een woonvergoeding toe te kennen van jaarlijks 4% over de overwaarde van de woning vanaf 15 november 2015 tot datum overdracht aan een derde overweegt het hof dat deze vordering hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt. Voor zover deze vordering ertoe strekt dat de vrouw een
woonvergoeding moet betalen die hoger of anders is dan de hiervoor genoemde vergoeding, geldt dat de vordering niet toelaatbaar is omdat deze geen onderdeel vormde van de vorderingen in eerste aanleg. Om deze reden is ook de vordering ter zake van wettelijke rente over de woonvergoeding niet toelaatbaar.
5.9
Over de bijdrageplicht van de man in de eigenaars- en hypotheeklasten oordeelt het hof als volgt. De woning betreft een gemeenschappelijk goed tussen de man en de vrouw als bedoeld in art. 3:166 BW. Uit de artikelen 3:166 lid 2 en 3:172 BW volgt als hoofdregel dat, nu de man en de vrouw ieder voor 50% gerechtigd zijn tot de eigendom van de woning, ieder van hen conform dit eigen aandeel in het gemeenschappelijk goed dient bij te dragen in de kosten daarvan (eigenaarslasten en hypotheeklasten). Uit een andersluidende regeling tussen partijen (waarvan in dit geval geen sprake is) of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid - die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap mede beheersen - kan onder omstandigheden een andere verdeling voortvloeien. Hetgeen de man ter onderbouwing van zijn beroep op een andere verdeling (neerkomend op 0% bijdrageplicht van zijn kant) aanvoert - kort gezegd: gebrek aan bereidheid bij de vrouw om mee te werken aan de verkoop van de woning, gebruik door de vrouw van een belastingvoordeel inzake de hypotheek, het niet meebetalen door de vrouw aan de gemeentelijke belastingen en gebruik door de vrouw van een deel van de woning als kantoorruimte - is evenwel niet voldoende zwaarwegend om van deze hoofregel af te wijken. De grief faalt derhalve.
5.1
Gelet op het voorgaande heeft de man ook geen belang bij zijn op zichzelf al ontoelaatbare vordering sub XII (zie rov. 5.4), nu in het voorgaande besloten ligt dat de gemeentelijke belastingen – als eigenaarslasten – van 15 november 2015 tot
15 november 2016 voor gezamenlijke rekening van partijen komen en vanaf
15 november 2016 tot aan het moment van overdracht van de woning aan een derde voor rekening van de vrouw komen.
Gemeentelijke belastingen
5.11
In randnummer 27 van de memorie van grieven kan het hof geen grief ontwaren, mede in het licht van de toewijzing door de rechtbank in 5.5 van het dictum van het vonnis van het in randnummer 27 genoemde bedrag van € 422,-.
Persoonlijke spullen van de man
5.12
De vijfde grief van de man richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de door hem verzochte oplegging van een dwangsom in het kader van zijn vordering tot afgifte door de vrouw van zijn persoonlijke spullen. Het betreft hier de goederen die worden vermeld op de door de man als productie 12 overgelegde lijst. De in het kader van deze grief ingestelde vordering XIII komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor, zij het dat de dwangsom door het hof zal worden gesteld op € 50,- per dag en dat daaraan een maximum van € 5.000,- zal worden verbonden.
Toegang kluis/archiefkast/woning ten behoeve inzage bankgegevens
5.13
Met zijn zesde grief keert de man zich tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering om toegang te krijgen tot de zich in de woning bevindende kluis dan wel archiefkast dan wel de woning zelf, binnen vier weken na afgifte van het vonnis, teneinde inzage te kunnen krijgen in alle bankgegevens van de man en partijen gezamenlijk vanaf 2002. In eerste aanleg heeft de man hiertoe aangevoerd dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan “vermogensverschuivingen”. De man wenste duidelijkheid te krijgen over de geldstromen van partijen, gelet op het feit dat de vrouw de boekhouding van partijen bijhield en de man geen zicht hierop had en heeft. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw in eerste aanleg voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat sprake zou zijn geweest van vermogensverschuivingen harerzijds. Nu de man in hoger beroep zijn stellingen op dit punt niet (voldoende) heeft aangevuld of geconcretiseerd, sluit het hof zich aan bij de constatering van de rechtbank dat de man geen rechtens te respecteren belang bij zijn vordering heeft. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Voor zover de vordering (sub VII) daarnaast strekt tot veroordeling van de vrouw tot afgifte van de daar bedoelde administratieve bescheiden geldt bovendien dat de vordering niet toelaatbaar is, nu die afgifte in eerste aanleg niet is gevorderd.
Overbedeling; ongerechtvaardigde verrijking
5.14
Grief 7 van de man is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn stelling met betrekking tot de waarde van de boedel en het in dat kader overbedeeld dan wel ongerechtvaardigd verrijkt zijn van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Deze grief faalt. De man heeft in eerste aanleg ter onderbouwing van zijn stellingen volstaan met het als productie 13 bij dagvaarding overleggen van een lijstje met spullen die in het bezit zouden zijn van de vrouw, met daarachter de door hem gestelde (geld-)waardes. De man heeft de gestelde waarde van deze inboedel ook in hoger beroep op geen enkele wijze onderbouwd met stukken of anderszins. Gelet op de betwisting van de vrouw dat al die spullen bij haar zijn achtergebleven en van de waarde daarvan, lag het op zijn weg in hoger beroep alsnog deugdelijk toe te lichten en te onderbouwen waarom de door hem opgevoerde lijst en daarin opgenomen waardes juist zijn. Omdat hij dat niet heeft gedaan, wijst het hof deze vordering van de man af.
Schadevrije jaren
5.15
De achtste grief van de man heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot schadevergoeding in verband met het door de vrouw niet meewerken aan het verdelen van de schadevrije jaren aangaande de autoverzekering. De rechtbank heeft die vordering afgewezen, onder meer omdat schadevrije jaren naar de opvatting van de rechtbank geen voor verdeling vatbaar goed opleveren en de man niet heeft duidelijk gemaakt op welke feitelijke en juridische grondslag hij zijn vordering tot schadevergoeding gebaseerd heeft. Het hof stelt vast dat de man die grondslag(en) ook in hoger beroep niet heeft aangevoerd en dat hij evenmin stukken heeft overgelegd waaruit de door hem gestelde schade zich laat afleiden. De grief faalt derhalve.
Bedragen uit erfenis
5.16
Grief 9 faalt eveneens. De man heeft in eerste aanleg enkel gesteld in 2010/2012 tweemaal een bedrag van € 5.000,- te hebben ontvangen en daarnaast nog een keer
€ 2.000,-, maar hiervan is geen bewijs ingebracht. Ook in hoger beroep ontbreekt elke onderbouwing van het gevorderde. Het gestelde is voorts niet te rijmen met de elders steeds door de man betrokken stelling dat tussen partijen “geen sprake was (…) van 'mijn en dijn' en dat “alles (…) als gemeenschappelijk (werd) beschouwd.” Nu de man aldus tegenstrijdige
stellingen inneemt en heeft nagelaten zijn stellingen in hoger beroep alsnog deugdelijk te onderbouwen, wijst het hof ook deze vordering van de man af. Overigens kwam die vordering ook niet voor in de laatste wijziging van de vorderingen in eerste aanleg, zodat in zoverre de vordering ook een niet toegelaten eiswijziging betreft.
Fiscaal partnerschap en delen aanslagen en teruggaven
5.17
Met zijn tiende grief bestrijdt de man de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering te bepalen dat partijen de fiscale aanslagen over het jaar 2015 bij helfte dienen te voldoen en dat alle fiscale teruggaven tot en met 2015 bij helfte tussen partijen gedeeld dienen te worden. Die vordering is erop gegrond dat partijen tijdens hun samenwonen fiscaal partner waren en zij voordelen konden behalen in verband met dit fiscaal partnerschap. Het hof oordeelt evenals de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat partijen hebben samengewoond en toen fiscaal partners waren - zonder nadere toelichting, die de man ook in hoger beroep niet heeft gegeven – niet de door de man gestelde rechtsgevolgen in het leven roept. Die rechtsgevolgen vloeien ook niet voort uit de wet of uit de samenlevings-overeenkomst, terwijl het uitvoerige citaat van de website van de belastingdienst evenmin steun biedt aan de stellingen van de man. Die rechtsgevolgen zijn bovendien niet te rijmen met het door hem in randnummer 61 van zijn memorie van grieven gereleveerde feit dat als twee mensen ongehuwd gaan samenwonen, elk van hen in beginsel eigenaar blijft van de eigen goederen en aansprakelijk blijft voor zijn eigen schulden. In het licht van het voorgaande kan ook deze grief bij gebrek aan feitelijke en juridische grondslag niet slagen en komen de in verband daarmee ingestelde vorderingen IX-XI niet voor toewijzing in aanmerking.
Overgeboekte spaarsaldi
5.18
Grief 11 van de man is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij het door hem opgenomen bedrag van € 68.000,- en de helft (zijnde € 4.597,-) van het eveneens door hem opgenomen bedrag € 9.194,- aan de vrouw moet terugbetalen. Ook deze grief faalt. Wat het laatstgenoemde bedrag betreft volgt dit reeds uit randnummer 71 van de memorie van grieven, waarvan de tekst niet anders kan worden gelezen dan als een erkenning door de man van verschuldigdheid van het bedrag van € 4.597,-. Wat het door de man opgenomen bedrag van € 68.000,- betreft, overweegt het hof als volgt.
5.19
De vrouw heeft in eerste aanleg afdoende aangetoond dat zij in het beginstadium van de relatie beschikte over privévermogen door de verkoop van haar woning. De vrouw heeft uitvoerig toegelicht - onder meer met producties 1 tot en met 5 bij conclusie van antwoord - dat zij de bij die verkoop aan haar toekomende overwaarde deels heeft behouden als (spaar-) geld en deels heeft aangewend om de overbruggingshypotheek van partijen af te lossen dan wel heeft gebruikt als inleg/storting voor de beleggingshypotheek. Na het oversluiten van de beleggingshypotheek kwam volgens haar een geldbedrag vrij van € 86.000,-. Dat dit bedrag conform de door de vrouw in eerste aanleg ingenomen stellingen daadwerkelijk op
9 januari 2006 is overgeboekt naar de rekening van de man, blijkt uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde productie 5. De betwisting van dit aldus onderbouwde feit in randnummer 53 van de memorie van grieven is in dat licht onvoldoende en wordt door het hof daarom gepasseerd.
5.2
Tegenover de gedetailleerde en met bewijsstukken onderbouwde stellingen van de vrouw over de opbouw en instandhouding van haar vermogen in eerste aanleg plaatst de man in hoger beroep enkel niet onderbouwde en, naar het hof voorkomt, onaannemelijke stellingen. Onweersproken zijn immers de vanaf december 2003 ontstane ernstige gezondheidsklachten en de arbeidsongeschiktheid van de man. Hij stelt echter, andermaal zonder daarvan bewijsstukken over te leggen, dat zijn inkomen “enige jaren fors hoger” was dan het inkomen dat de vrouw verdiende, “met name in de periode dat zij voor zichzelf is begonnen” en dat gezamenlijk vermogen zou zijn ontstaan doordat de man zijn inkomen “volledig beschikbaar heeft gesteld en de vrouw hierover volledig heeft kunnen beschikken”. Ook de in hoger beroep herhaalde stelling van de man dat in de periode van het samenwonen van partijen de saldi van de bankrekeningen van partijen hebben gefluctueerd en het feit dat op enig moment tenaamstellingen van individuele bankrekeningen zijn gewijzigd in en/of rekeningen, brengt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet mee dat de zich daarop bevindende gelden gemeenschappelijk zijn geworden. Weliswaar poogt de man herhaaldelijk ingang te doen vinden dat partijen vanaf de aanvang van hun relatie of later ervoor hebben gekozen geen onderscheid (meer) te maken tussen de financiële inbreng van eenieder en te leven “als waren zij in gemeenschap van goederen gehuwd”, maar van het be- of ontstaan van een dergelijke afspraak of een bestendig handelingspatroon tussen partijen dat daarop wijst, is ook in hoger beroep niet gebleken. Een dergelijke afspraak volgt ook niet uit de samenlevingsovereenkomst. Bij gebreke van een dergelijke afspraak of bestendig handelingspatroon kan uit de enkele omstandigheid dat een deel van het privévermogen van (één der) partijen op enig moment op een en/of rekening is gestald of dat de tenaamstelling van een of meer bankrekeningen is gewijzigd niet de (verstrekkende) gevolgtrekking worden gemaakt dat de gelden op die rekeningen gemeenschappelijk zijn geworden en thans aan beide partijen toebehoren (vgl. Rechtbank Rotterdam 19 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:10674). Dat de man naar eigen zeggen in januari 2006 een persoonlijk saldo had van € 28.520,- kan hem niet baten, nu deze stelling veeleer bevestigt dat de vermogens van partijen inderdaad gescheiden waren en de man overigens niet deugdelijk heeft toegelicht dat en waarom uit dit door hem gestelde feit volgt dat het door hem bij het einde van de relatie overgeboekte bedrag van € 68.000,- naar zijn eigen rekening niet het vermogen van de vrouw betrof.
5.21
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank omtrent de verplichting van de man tot terugbetaling van genoemd bedrag van € 68.000,- en maakt het dit tot het zijne.
Betaald bedrag vanwege verhuiskosten van de man
5.22
De twaalfde en laatste grief van de man heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat de man aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- moet terugbetalen dat zij ten behoeve van de kosten van verhuizing aan hem heeft overgemaakt. Deze grief slaagt. De vrouw heeft in eerste aanleg opgemerkt dat zij op verzoek van de man een bedrag van in totaal € 3.000,- aan de man heeft voldaan ten behoeve van de kosten van de verhuizing van de man. De vrouw vordert dit bedrag terug van de man op grond van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. Uit de grief maakt het hof op dat de man van oordeel is dat de vrouw in overleg met de man dit bedrag bij wijze van schenking aan hem heeft overgeboekt. Met de man is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de betaling onder enig voorbehoud is gemaakt. Gelet daarop ontbeert de vordering van de vrouw tot terugbetaling van dit bedrag een voldoende feitelijke en juridische grondslag en zal deze alsnog worden afgewezen.
6.
Slotsom
6.1
Conclusie is dat de grieven 2, 5 en 12 slagen en de overige grieven falen, ofwel omdat zij om de hiervoor genoemde processuele reden betrekking hebben op ontoelaatbare wijzigingen van de vorderingen ofwel omdat zij een deugdelijke feitelijke grondslag ontberen. Bij een verdere behandeling van zijn grieven, voor zover deze ten behoeve van de hiervoor weergegeven stellingen zijn voorgedragen, heeft de man geen belang. Aan bewijslevering wordt vanwege het voorgaande niet toegekomen.
6.2
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het vonnis van de rechtbank niet geheel in stand kan blijven. Omdat blijkens het voorgaande beide partijen in dit hoger beroep over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, aldus dat de man zijn eigen kosten zal dienen te dragen.

7.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep, bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 31 juli 2019, behoudens voor zover het betreft de in 5.4, 5.6 en 5.10 uitgesproken veroordelingen, vernietigt dit vonnis daarom gedeeltelijk en doet in zoverre opnieuw recht:
bepaalt dat de vrouw aan de man een woonvergoeding dient te voldoen ten belope van jaarlijks 4% over de overwaarde van de woning vanaf 15 november 2015 tot datum overdracht aan een derde;
bepaalt dat de vrouw de persoonlijke spullen zoals genoemd onder punt 27 van de dagvaarding in eerste aanleg binnen 14 dagen na betekening van het door dit hof te wijzen arrest dient af te geven aan de man, een en ander op straffe van een aan de man te verbeuren dwangsom van € 50,- voor elke dag dat de vrouw met de nakoming van deze verplichting in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 5.000,-;
wijst de vordering van de vrouw ter zake van het door haar aan de man betaalde bedrag van
€ 3.000,- ten behoeve van de kosten van de verhuizing van de man alsnog af;
compenseert de proceskosten in het hoger beroep, aldus dat de man de eigen kosten dient te dragen;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, M.W. Zandbergen en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
19 mei 2020.