In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 19 mei 2020 een arrest gewezen in hoger beroep met zaaknummer 200.275.848/01. De zaak betreft een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter, waarin de ontruiming van een woonruimte werd bevolen. De appellante, die de boerderij bewoont, heeft in het incident aangevoerd dat zij en haar partner, samen met hun huisdieren, geen alternatieve woonruimte kunnen vinden die binnen hun budget past. De geïntimeerden, die de boerderij bezitten, hebben de vordering tot ontruiming ingesteld omdat de huurovereenkomst in strijd met de erfpachtovereenkomst was aangegaan. De kantonrechter had eerder de huurovereenkomst beëindigd en ontruiming bevolen per 1 juni 2020.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen, waarbij het belang van de appellante bij het behoud van haar woonruimte in het licht van de coronamaatregelen zwaar heeft gewogen. Het hof heeft geoordeeld dat het niet verantwoord is om mensen tot een verhuizing te dwingen in deze uitzonderlijke omstandigheden. De incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is toegewezen, en de zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure in de hoofdzaak. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak.