Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
GGN,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
De kernvraag is of in het hypothetische hoger beroep de in eerste aanleg afgewezen vorderingen van [appellante] tegen ABN AMRO Levensverzekeringen (hierna: AAL) als pensioenverzekeraar en ABN AMRO Bank (hierna: AAB) als pensioenadviseur, wèl zouden zijn toegewezen.
3.De vaststaande feiten
Op de onderhavige polis stond [bedrijfsnaam 1] vermeld als werkgever, [B] als verzekeringnemer en verzekerde, en [appellante] als partner van verzekerde.
De dekking bij overlijden vóór pensioendatum betrof een levenslang nabestaandenpensioen van € 22.294,- per jaar.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] was toen [bedrijfsnaam 3]. [B] was samen met de beheersvennootschap van de heer [C] bestuurder van [bedrijfsnaam 3]. Onder de vleugels van [bedrijfsnaam 3] heeft [bedrijfsnaam 1] na het faillissement een doorstart gemaakt onder de naam [bedrijfsnaam 4] B.V.
Uw kapitaalopbouw voor pensioen bij [bedrijfsnaam 1] BV stopt.
(...)
U hebt recht op waardeoverdrachtTreedt u in dienst bij een nieuwe werkgever? En sluit u hier een nieuwe pensioenovereenkomst mee? Dan kunt u ervoor kiezen om het bij ABN AMRO Levensverzekering N.V. opgebouwde pensioenkapitaal mee te nemen naar uw nieuwe pensioenregeling. (…)”
[appellante] voert daartoe aan dat zij in hoger beroep zou hebben aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst tussen [B] en [bedrijfsnaam 1] niet is beëindigd door opzegging door de curator, maar dat het dienstverband al eerder (op 10 september 2009) door contractsoverneming ex artikel 6:159 BW was overgegaan op [bedrijfsnaam 2]. Een door de werkgever gedane pensioentoezegging is een arbeidsvoorwaarde die mee overgaat bij een contractsovername. De pensioentoezegging op basis waarvan [B] bij AAL de pensioenovereenkomst heeft gesloten, is dus blijven bestaan. In hoger beroep zou daarom zijn geoordeeld dat AAL ten onrechte de pensioenverzekering premievrij had gemaakt en dat zij die weer had dienen te herstellen, dan wel dat zij de schade veroorzaakt door het premievrij maken aan [appellante] zou moeten vergoeden. Bovendien, ook als geen sprake zou zijn geweest van een contractsovername geldt dat AAL de pensioenverzekering had kunnen voortzetten. De Pensioenwet noch de IPW verzet zich ertegen dat de verplichtingen uit een al bestaande pensioentoezegging worden overgenomen door de nieuwe werkgever. Als redelijk handelend pensioenverzekeraar had AAL daarom het verzoek van [B] om voortzetting niet mogen weigeren, althans was die weigering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ook dat zou tot toewijzing van haar vorderingen hebben geleid.
Subsidiair zou de vordering tegen AAB in hoger beroep zijn toegewezen. AAB is in haar zorgplicht als assurantieadviseur tekort geschoten. Zij heeft [B] niet voldoende duidelijk gewezen op de gevolgen van het premievrij maken van de pensioenverzekering voor met name de nabestaandenvoorziening en had moeten wijzen op de mogelijkheid van het desnoods sluiten van een tijdelijke risicoverzekering op het leven van [B] voor een vergelijkbare nabestaandenvoorziening, welke mogelijkheid [B] dan zou hebben benut.
Ten aanzien van AAL wordt overwogen dat geen sprake is geweest van een contractsovername van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:159 BW. Bovendien kon AAL ook niet geruisloos en zonder haar instemming haar recht verliezen om de premies bij [bedrijfsnaam 1] te innen. Zij mocht ervan uitgaan dat [bedrijfsnaam 1] de werkgever was gebleven en uit de mededeling van de curator afleiden dat dit dienstverband vanwege het faillissement van [bedrijfsnaam 1] was beëindigd. AAL kon daarom op grond van de verzekeringsvoorwaarden de polis premievrij maken. Als redelijk handelend verzekeraar was zij niet gehouden om van haar eigen voorwaarden af te wijken. Bovendien is het verzoek om de C-polis over te laten gaan op [bedrijfsnaam 2] pas gedaan nadat de pensioenverzekering al was beëindigd. Een nieuwe C-polis kon op grond van de Pensioenwet toen niet meer worden afgesloten.
AAB kan verder niet worden verweten dat zij haar zorgverplichting heeft geschonden. Zij mocht aannemen dat de pensioenverzekering was geëindigd door beëindiging van het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] na het faillissement, zij heeft [B] geïnformeerd over de gevolgen daarvan en zij heeft een nieuwe offerte uitgebracht. Dat [B] die offerte niet heeft geaccepteerd, is zijn keuze geweest. Daarmee ontbreekt ook het causale verband tussen de aan AAB verweten gedragingen en de door [appellante] gestelde schade.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief I is gericht tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op contractsovername, grief II tegen het oordeel dat AAL niet geruisloos haar recht kon verliezen om de premies bij [bedrijfsnaam 1] te innen, grief III tegen het oordeel dat AAL de pensioenverzekering premievrij mocht maken omdat zij er vanuit mocht gaan dat het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] door het faillissement was geëindigd en grief IV tegen het oordeel dat ook als het dienstverband met [bedrijfsnaam 1] al eerder zou zijn geëindigd, de polis premievrij gemaakt had mogen worden vanwege de beëindiging van het dienstverband.
Deze grieven komen vanuit verschillende invalshoeken op tegen de verwerping door de rechtbank van de stelling van [appellante] dat AAL de pensioenverzekering niet premievrij had mogen maken. Zij beogen die kwestie op de daarvoor door [appellante] aangevoerde gronden opnieuw voor te leggen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Grief V komt op tegen het oordeel dat AAL als redelijk handelend verzekeraar niet gehouden was om haar medewerking te verlenen aan overgang van de C-polis op [bedrijfsnaam 2].
Grieven VI en VII zijn gericht tegen het oordeel dat AAB niet in haar zorgverplichting tekort is geschoten en niet kan worden verweten dat geen nabestaandenvoorziening voor [appellante] was getroffen.
Grief VIII tenslotte komt op tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
het premievrij maken van de pensioenverzekering door AAL (grieven I tot en met IV)
5.7 Wat de bedoeling is geweest van [B] , [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] met de arbeidsovereenkomst tussen [B] en [bedrijfsnaam 2] is voor de beoordeling van deze zaak verder niet van doorslaggevend belang. Die bedoeling zou eventueel een rol kunnen spelen in de relatie tussen [B] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1], maar kan, bij gebreke van de akte, in beginsel niet worden tegengeworpen aan AAL. Bijzondere omstandigheden waarom dat in dit geval wel zou kunnen, zijn niet aangevoerd. Aan het over de bedoeling door [appellante] gedane bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.
Omdat [bedrijfsnaam 1] tot aan haar faillissement de pensioenpremies is blijven voldoen en altijd op de polis vermeld is gebleven als werkgever (omdat nimmer is verzocht om een wijziging), mocht AAL ervan uitgaan dat [bedrijfsnaam 1] tot aan haar faillissement werkgever was van [B] . AAL mocht de mededeling van de curator (via AAB) dat alle arbeidsovereenkomsten waren opgezegd daarom begrijpen als een mededeling dat ook de arbeidsovereenkomst van [B] was geëindigd. Zeker omdat in dezelfde mededeling werd verzocht om overleg over het Flexibel pensioenplan.
Van AAL kon redelijkerwijs niet gevergd worden dat zij daar eerst nog nader onderzoek naar zou doen. Op grond van de voorwaarden (zowel die van de pensioenovereenkomst van 2005 als die van uitvoeringsovereenkomst van 2009) mocht zij vanwege de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het pensioen premievrij maken (zie rov 3.5 respectievelijk 3.8). Dat hoefde zij daarna ook niet weer uit zichzelf ongedaan te maken, omdat aan de voorwaarden voor contractsoverneming niet was voldaan.
Daarbij wordt opgemerkt dat als AAL wel eerder bekend zou zijn geweest met de nieuwe arbeidsovereenkomst, dat er in beginsel slechts toe zou hebben geleid dat de pensioenvoorziening nog eerder premie vrij zou zijn gemaakt, gelet op de ook dan geldende voorwaarden.
De grieven I tot en met IV falen dus.
Overigens is onweersproken aangevoerd dat de door [B] in zijn mail van 16 februari 2011 genoemde entiteit “[bedrijfsnaam 2] te [vestigingsplaats]” (niet zijnde [bedrijfsnaam 2]) ten tijde van het premievrij maken van de C-polis ook in staat van faillissement verkeerde. Aan een verzoek om de regeling te laten voortzetten door “Kembo te Veenendaal” had AAL dus zelfs niet kunnen voldoen.
[appellante] heeft niet (gemotiveerd) aangevoerd dat en waarom een belangenafweging dan toch in het voordeel van [B] had moeten uitvallen. In het bijzonder is niet aangevoerd dat een nieuwe pensioenverzekering voor [B] onevenredig ongunstig zou uitwerken. Dat volgt op zichzelf in ieder geval nog niet uit de omstandigheid dat bij een nieuwe verzekering de nabestaandendekking (kennelijk) minder hoog zou zijn dan onder de C-polis.
De vraag of AAL anders zou hebben gehandeld dan wel anders zou hebben moeten handelen als zij al voor het faillissement van [bedrijfsnaam 1] met de nieuwe arbeidsovereenkomst van [B] bekend zou zijn geweest, laat het hof buiten beschouwing omdat die situatie niet aan de orde is.
Wel merkt het hof op dat ook dan sprake zou zijn geweest van een nieuwe arbeidsovereenkomst, zodat het voorgaande in beginsel ook dan gegolden zou hebben.