ECLI:NL:GHARL:2020:4208

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
200.268.733/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in complexe scheidingszaak met zorgregeling voor minderjarigen

In deze complexe scheidingszaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2020 een tussenbeschikking gegeven. De zaak betreft een geschil tussen twee ouders, [verzoekster] en [verweerster], over de hoofdverblijfplaats van hun twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, die respectievelijk in 2006 en 2010 zijn geboren. De relatie tussen de ouders is in 2018 beëindigd, waarna er een zorgregeling is vastgesteld door de rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2019. Deze regeling is echter niet volledig nageleefd, wat heeft geleid tot escalatie van de situatie en zorgen over het welzijn van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige regeling niet wordt nageleefd en dat de kinderen onder de strijd tussen de ouders lijden. Gezien de urgentie van de situatie en de lange wachttijden voor hulpverlening, heeft het hof besloten om een bijzondere curator te benoemen. Deze curator, drs. [D], zal de belangen van de kinderen behartigen en de situatie in kaart brengen. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun contactgegevens aan de bijzondere curator te verstrekken en heeft bepaald dat de curator vóór 10 augustus 2020 moet rapporteren over zijn bevindingen. De zaak zal op 3 september 2020 opnieuw worden behandeld, waarbij partijen hun reacties op het rapport kunnen indienen. De kosten van de bijzondere curator zullen, afhankelijk van de vergoeding, gedeeltelijk door de staat worden gedekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.733/01
(zaaknummer rechtbank 471961)
beschikking van 19 mei 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. E.R. van Schaik te Lelystad,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank), van 2 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 november 2019;
- het verweerschrift, met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 3 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 6 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 17 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 23 december 2019 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 17 februari 2020;
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 30 maart 2020 met productie(s);
- het op 1 april 2020 geretourneerde 'Formulier bij kindgesprek' van de minderjarige [de minderjarige1] , waarin [de minderjarige1] heeft aangekruist dat hij graag met de rechter wil komen praten, op dezelfde dag dat zijn ouders moeten verschijnen (16 april 2020).
2.2
De mondelinge behandeling die op 16 april 2020 in Zwolle gepland stond, heeft geen doorgang gevonden in verband met het (beleid ten aanzien van het) corona-virus.
2.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 16 april 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 16 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Van Schaik van 28 april 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 28 april 2020 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Van Schaik van 6 mei 2020;
- een journaalbericht van mr. Holtrop van 15 mei 2020.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en vanaf 2003 samengewoond.
3.2
Tijdens hun relatie is door kunstmatige donorbevruchting uit [verzoekster] geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
In 2018 is de relatie tussen de partijen verbroken.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 2 augustus 2019 is, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat [de minderjarige1] vanaf het moment dat partijen gescheiden van elkaar wonen, zijn hoofdverblijfplaats bij [verzoekster] zal hebben en [de minderjarige2] vanaf het moment dat partijen gescheiden van elkaar wonen, haar hoofdverblijfplaats bij [verweerster] zal hebben.
Voorts heeft de rechtbank met ingang van het moment dat partijen gescheiden van elkaar wonen een zorgregeling vastgesteld als volgt:
De minderjarigen verblijven telkens om en om gezamenlijk een week bij [verzoekster] en
een week bij [verweerster] met als wisselmoment woensdagmiddag uit school.
3.5
Bij vonnis van 6 november 2019 heeft de kantonrechter het huurrecht van de woning waarin partijen elk nog woonden aan [verweerster] toegekend en een vergelijkbare reconventionele vordering van [verzoekster] afgewezen. Verder is [verzoekster] veroordeeld binnen drie maanden na betekening van het vonnis alle in haar bezit zijnde sleutels aan [verweerster] ter hand te stellen en is het [verzoekster] verboden om na haar verhuizing de woning nog te betreden. Het vonnis is op 12 november 2019 aan [verzoekster] betekend.
De vordering van [verzoekster] in kort geding om voor de duur van drie maanden geen uitvoering te geven aan het vonnis van 6 november 2019 is door de voorzieningenrechter afgewezen bij vonnis van 18 februari 2020.
3.6
Op 21 februari 2020 heeft [verzoekster] de woning verlaten. Zij heeft de kinderen
meegenomen en bij zich gehouden.
3.7
Op 18 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter [verzoekster] veroordeeld tot nakoming van voornoemde zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 2 augustus 2019 met ingang van de eerste woensdag na de datum waarop het vonnis aan haar is betekend. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [verzoekster] een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere dag dat zij zich niet houdt aan de zorgregeling, waarbij een deel van een dag als dag geldt, totdat een maximum van € 10.000,- is bereikt.
Het door [verweerster] primair gevorderde om de voorlopige verblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen tot [verzoekster] heeft aangetoond dat zij eigen woonruimte heeft, is door de voorzieningenrechter afgewezen, alsook de (reconventionele) vordering van [verzoekster] om de raad onderzoek te laten doen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen.
4.2
[verzoekster] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
2 augustus 2019. Zij verzoekt het hof de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
1. de verzoeken van [verweerster] (betreffende de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) worden afgewezen;
2. de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij [verzoekster] zullen hebben;
3. er een zorgregeling met [verweerster] zal gelden van eenmaal in de veertien dagen
van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en iedere woensdag uit
school tot donderdagochtend naar school. De vakanties en feestdagen zullen bij helfte
gedeeld worden.
4.3
[verweerster] voert verweer en zij verzoekt [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Uit de stukken blijkt dat de regeling uit de bestreden beschikking (nog steeds) niet geheel wordt uitgevoerd en dat de situatie sinds begin dit jaar steeds verder escaleert. Hierbij komen de kinderen ernstig klem te zitten. Zij gaan gebukt onder de hevige strijd die primair tussen de ouders speelt, waarbij de ouders onvoldoende lijken te beseffen dat de kinderen daardoor beschadigd raken. [de minderjarige1] is zo verbolgen geweest dat hij naar [verweerster] moest dat hij na aankomst de politie heeft gebeld.
Het bij het gezin betrokken Jeugd- & Gezinsteam heeft partijen verwezen naar [B] .
[B] weet van de kwestie, vindt de situatie urgent, maar helaas is er een wachtlijst. Een traject Ouderschapsbemiddeling bij [C] kan op korte termijn evenmin oplossing bieden vanwege de langdurige wachttijden.
5.4
De situatie van de kinderen baart het hof zorgen. Snel ingrijpen lijkt in deze complexe scheidingszaak in het belang van de kinderen noodzakelijk maar de geëigende wegen schieten, in elk geval op korte termijn, tekort. Het hof acht het wenselijk dat in het belang van de kinderen een bijzondere curator wordt benoemd die hun belangen kan behartigen, alvorens in deze zaak een nadere beslissing te nemen. De bijzondere curator kan in kaart brengen wat de behoeften van en bedreigingen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn, wat er nodig is om in het belang van de kinderen een snellere en de-escalerende afhandeling te bevorderen en daarin mogelijk een bemiddelende rol vervullen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aan het hof te berichten of zij voor de benoeming van een bijzondere curator open staan, en hebben zich akkoord verklaard.
5.5
Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, voor wie een zaak aanhangig is, ambtshalve een bijzondere curator benoemen om (de belangen van) een minderjarige te vertegenwoordigen, zowel in als buiten rechte. De rechter kan tot deze benoeming overgaan wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, en de benoeming in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
5.6
De griffier van het hof heeft na telefonisch onderhoud op 1 mei 2020 drs. [D] , kantoorhoudend te [E] , bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te treden en hij zal daartoe door het hof worden benoemd. Beide partijen hebben zich akkoord verklaard met de benoeming van drs. [D] tot bijzondere curator.
5.7
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij zijn werkzaamheden de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl, en derhalve ook de (primaire) bemiddelende rol van de bijzondere curator op zich te nemen (waarbij door middel van gesprekken met de kinderen en de ouders wordt getracht het conflict in der minne op te lossen). Daarnaast acht het hof het van belang dat de bijzondere curator ervoor zorgt dat de belangen van de kinderen zo goed mogelijk worden belicht en dat zij zich gehoord voelen. Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband, mede gezien hetgeen in 5.4 is verwoord, om te onderzoeken hoe het met de kinderen is, wat de gevolgen voor hen zijn van de strijd tussen de ouders en wat hun mening is over de voorliggende verzoeken. Het hof verzoekt de bijzondere curator om vanuit het belang van de kinderen aan het hof te adviseren welke beslissing het hof dient te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.8
Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om zijn rapport vóór 10 augustus 2020 aan het hof te doen toekomen en partijen zullen vervolgens in de gelegenheid zijn om binnen tien dagen na toezending van dit rapport door de griffier schriftelijk hun reactie op het rapport te geven. De zaak zal daarna in beginsel opnieuw op zitting komen tenzij de zaak, gelet op het verloop van het traject bij de bijzondere curator, verder op de stukken kan worden afgedaan. Partijen zullen in hun reactie dienen aan te geven of de zaak verder op de stukken kan worden afgedaan, waarna het hof daarover een beslissing zal nemen.
5.9
Het hof zal bepalen dat de advocaat van [verzoekster] de processtukken aan de bijzondere curator moet doen toekomen. Beide partijen dienen voorts zo spoedig mogelijk hun contactgegevens aan de bijzondere curator te doen toekomen voor het maken van een afspraak.
5.1
Gelet op de complexiteit van de onderhavige zaak en de omvang van de door de bijzondere curator te verrichten werkzaamheden zal het hof bepalen dat voor zover op basis van een te verkrijgen toevoeging een lager bedrag dan € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting) aan de bijzondere curator wordt vergoed, het meerdere, tot een maximum bedrag van € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting), ten laste van het rijk zal komen. De bijzondere curator dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 85,- per uur, exclusief omzetbelasting.
5.11
Indien voor de werkzaamheden van de bijzondere curator een toevoeging wordt verleend, gaat het hof ervan uit dat uit dien hoofde ook eventuele door de bijzondere curator te maken reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
5.12
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2006, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2010, om in deze procedure de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te behartigen met de taakomschrijving als hiervoor onder 5.7 e.v. beschreven:
de heer [D]
[a-straat 1]
[E]
telefoonnummer [00000]
e-mailadres: [D] .nl;
bepaalt dat de advocaat van [verzoekster] zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de bijzondere curator moet stellen;
bepaalt dat beide partijen zo spoedig mogelijk hun contactgegevens aan de bijzondere curator moeten doen toekomen voor het maken van een afspraak;
draagt de bijzondere curator op aan het hof te rapporteren
vóór 10 augustus 2020, althans vóór deze datum schriftelijk bericht te geven over de voortgang van zijn werkzaamheden;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan partijen zal toezenden;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk tien dagen na toezending van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak 3 september 2020 om 14:45 te Arnhem zal worden behandelend. Partijen ontvangen hiervan geen nieuwe oproep;
bepaalt ten aanzien van de kosten van de bijzondere curator dat voor zover op basis van een te verkrijgen toevoeging een lager bedrag dan € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting) aan de bijzondere curator wordt vergoed, het meerdere, tot een maximum bedrag van € 2.000,- (inclusief verschotten en omzetbelasting) ten laste van 's Rijks kas zal komen, tot een maximum bedrag van € 2.000,-, inclusief verschotten en omzetbelasting;
houdt iedere verdere beslissing aan;
roept partijen en de bijzondere curator op voor de mondelinge behandeling op
3 september 2020 om 14.45uur in het Paleis van Justitie, Walburgstraat 2-4, in Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.H.F. van Vugt en
H. Phaff, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 19 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.