ECLI:NL:GHARL:2020:4222

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
200.275.593/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en beleid gemeente betreffende bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de betrokkene in haar hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene, geboren in 1985, heeft een bewindvoerder aangesteld vanwege problematische schulden. De bewindvoerder heeft op 26 juni 2019 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend bij de gemeente Groningen, die deze aanvraag niet heeft geaccepteerd. De betrokkene heeft vervolgens verzocht om ontslag van de bewindvoerder, wat door de kantonrechter is afgewezen. De betrokkene is in hoger beroep gegaan, maar het hof oordeelt dat zij niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof stelt vast dat de betrokkene onvoldoende belang heeft bij haar hoger beroep, aangezien zij niet verzoekt om een wijziging van het dictum van de bestreden beschikking. De beslissing van het hof is dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.275.593/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7975688 VO VERZ 19-1691)
beschikking van 26 mei 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] , h.o.d.n. [B],
kantoorhoudende te [C] ,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 maart 2020;
- een brief van mr. Thiescheffer van 16 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Thiescheffer van 23 maart 2020 met productie(s).
2.2
Het hof heeft de advocaat van de betrokkene in kennis gesteld voornemens te zijn de zaak op de stukken af te doen. Aangezien daartegen geen bezwaar is gemaakt, zal het hof thans een beslissing geven.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1985.
3.2
Bij beschikking van 7 november 2014 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan betrokkene omdat zij als gevolg van verkwisting en/of het hebben van problematische schulden niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Als bewindvoerder is benoemd [D] B.V.
3.3
Bij beschikking van 26 februari 2019 is [D] B.V. ontslagen en is [de bewindvoerder] h.o.d.n. [B] benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.4
Op 26 april 2019 heeft de betrokkene een aanvraag gericht aan het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Groningen om de kosten van bewindvoering van [de bewindvoerder] h.o.d.n. [B] via bijzondere bijstand betaald te krijgen. Bij besluit van 26 juni 2019 heeft de gemeente Groningen deze aanvraag niet geaccepteerd en ter onderbouwing aangegeven dat de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) Groningen als voorliggende voorziening heeft te gelden.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 12 augustus 2019, heeft de betrokkene verzocht om [de bewindvoerder] h.o.d.n. [B] op grond van gewichtige redenen als bewindvoerder te ontslaan met benoeming van het GKB Groningen als opvolgend bewindvoerder.
3.6
Op 23 september 2019 heeft de gemeente Groningen een nieuw besluit genomen inhoudende dat het besluit van 26 juni 2019 is komen te vervallen, en dat de maandelijkse kosten van de bewindvoering over de periode 16 maart 2019 tot en met 31 december 2019 zullen worden vergoed. Voor de kosten van aanvangswerkzaamheden wordt geen bijzondere bijstand verleend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene om de bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen afgewezen.
4.2
De betrokkene is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder het aanvullen c.q. verbeteren van de overweging dat een financieel belang niet als een gewichtige reden ex artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangemerkt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De betrokkene is naar eigen zeggen een procedure gestart bij de kantonrechter teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of het beleid van de gemeente Groningen gekwalificeerd zou kunnen worden als een gewichtige reden tot ontslag van de bewindvoerder op grond van artikel 1:448 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
"4. De kantonrechter stelt voorop dat in eerdere zaken al is geoordeeld dat een door een betrokkene gesteld financieel belang op zich als een gewichtige reden in de zin van voornoemd artikel is te beschouwen. In die gevallen was dat door betrokkene ook als zodanig aangevoerd en was de wijziging van bewindvoerder om die reden door betrokkene verzocht. In het onderhavige geval is het financieel belang -zo begrijpt de kantonrechter- niet meer aanwezig. Nu het bewind voorts ook naar tevredenheid verloopt en betrokkene de huidige bewindvoerder wenst te behouden, is de kantonrechter van oordeel dat van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW, thans niet is gebleken en dat evenmin is gebleken dat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen zijn.
5. Voor zover namens betrokkene het gewijzigde beleid van de Gemeente Groningen ter discussie wordt gesteld, overweegt de kantonrechter dat het toetsen daarvan is voorbehouden aan de bestuursrechter."
5.3
De betrokkene kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de geciteerde overwegingen betreft en is hiervan in hoger beroep gekomen.
5.4
De betrokkene voert in haar beroepschrift -samengevat- het volgende aan. De betrokkene stelt dat een financieel belang onder geen enkele omstandigheid een gewichtige reden oplevert als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW. De betrokkene stelt primair dat een gewichtige reden als bedoeld in artikel 1:448 lid 2 BW in relatie dient te staan tot gedragingen bestaande uit een doen of nalaten van de bewindvoerder. Een financieel belang behoort daar niet toe.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
5.6
Het hof dient eerst de ontvankelijkheid van de betrokkene in haar verzoek in hoger beroep te beoordelen.
5.7
Op grond van artikel 359 juncto artikel 278 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek te bevatten, alsmede de gronden waarop het berust. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts dat wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht.
5.8
Het hoger beroep is niet gericht op vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend tegen de overweging van de kantonrechter dat -kort weergegeven- in eerdere zaken is geoordeeld dat een door een betrokkene gesteld financieel belang op zich als een gewichtige reden in de zin van artikel 1:448 lid 2 BW is te beschouwen. Deze overweging, of een daarvan in het verlengde liggende beslissing, is niet opgenomen in het dictum van de bestreden beschikking. In het dictum van de bestreden beschikking is het verzoek van betrokkene door de kantonrechter afgewezen. De betrokkene kan zich met die beslissing verenigen.
5.9
Degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt dient daarbij voldoende belang te hebben. Dit volgt uit artikel 3:303 BW. Bij gebrek aan voldoende belang volgt een niet-ontvankelijkverklaring. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene onvoldoende belang bij haar hoger beroep. De betrokkende verzoekt in hoger beroep immers niet om een wijziging van het dictum van de bestreden beschikking.
5.1
De betrokkene zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 26 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.