ECLI:NL:GHARL:2020:4223

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
200.186.064/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in geschil over koop boerenbedrijf met deskundigenbenoeming voor schadebepaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een geschil over de koop van een boerenbedrijf. Op 12 maart 2019 heeft het hof bewijsregels geformuleerd met betrekking tot een gestelde contractuele voorwaarde en geconcludeerd dat er een koopovereenkomst is gesloten, waarvan de uitvoering niet door een voorwaarde wordt belemmerd. De kopers hebben de overeenkomst op basis van artikel 6:265 BW kunnen ontbinden, omdat tegenbewijs niet is geleverd. In het tussenarrest van 2 juni 2020 heeft het hof een deskundige benoemd om de geleden schade te bepalen.

De procedure begon met een arrest van 12 maart 2019, waarin het hof oordeelde dat de vorderingen van de verkopers tegen de kopers, die voortvloeien uit een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst, zouden worden afgewezen. Het hof concludeerde dat de kopers gehouden waren mee te werken aan de levering van de boerderij, maar dat zij tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. De verkopers hebben de overeenkomst op 4 juni 2013 ontbonden en de boerderij op 22 maart 2014 aan een derde verkocht.

In het verdere verloop van de procedure zijn er getuigenverhoren gehouden en hebben beide partijen aanvullende producties overgelegd. Het hof heeft de partijen de gelegenheid gegeven om in een akte in te gaan op de toelaatbaarheid van de eisvermeerdering van de kopers. Het hof heeft ook overwogen dat de kopers aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade die de verkopers hebben geleden door het niet nakomen van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De deskundige zal nu de schade berekenen, rekening houdend met verschillende factoren zoals waardedaling van de boerderij en fiscale claims.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.186.064/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 100846 )
arrest van 2 juni 2020
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant1],

2. [appellant2] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant2],

3. [appellante3] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellante3],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.T. Fuller, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na het arrest van 12 maart 2019 hebben beide partijen op 21 mei 2019 een akte genomen en hebben op 11 oktober 2019 getuigenverhoren plaatsgehad. Op die datum hebben [appellanten] c.s. ook bij akte (die op voorhand was toegezonden) producties overlegd en hun eis vermeerderd. In aanvulling op de oorspronkelijke vordering wordt ook veroordeling van [geïntimeerden] c.s. gevorderd tot betaling van beslagkosten. Het gaat daarbij om beslag dat na het arrest van 12 maart 2019 is gelegd, en dat strekt tot terugbetaling van wat [appellanten] c.s. teveel hebben betaald naar aanleiding van het eindvonnis waartegen beroep is ingesteld. Het hof zal [geïntimeerden] c.s. de gelegenheid geven in de nog te nemen akte op de toelaatbaarheid van deze eisvermeerdering in te gaan.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het arrest van 12 maart 2019 heeft het hof beslist dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. tegen [appellante3] die voortvloeien uit tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst, zullen worden afgewezen. Wat de vorderingen tegen [appellant1] en [appellant2] ( [appellanten] c.s.) betreft: het hof heeft geconcludeerd dat voorshands vaststaat dat zij met [geïntimeerden] c.s. een koopovereenkomst hebben gesloten waarvan uitvoering niet door een voorwaarde wordt belemmerd, terwijl [appellanten] c.s. geen beroep op vernietiging of ontbinding van die overeenkomst toekomt. Onder die omstandigheid waren [appellanten] c.s. gehouden mee te werken aan de levering van de boerderij. Door die medewerking te weigeren, zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het hof heeft de stelling van [appellanten] c.s. verworpen dat de tekortkoming niet aan hen kan worden toegerekend omdat zij geen voordeel hebben genoten, nu dat geen criterium is voor toerekening van een tekortkoming. Omdat [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. in een brief van
27 april 2012 in gebreke hebben gesteld, verkeren die partijen in verzuim. [geïntimeerden] c.s. hebben de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW dus kunnen ontbinden. Het stond [geïntimeerden] c.s. vrij de boerderij na de ontbinding van de koopovereenkomst (4 juni 2013) op
22 maart 2014 aan een derde te verkopen.
2.2
Een en ander betekent dat [appellanten] c.s. bij deze stand van zaken aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de door [geïntimeerden] c.s. geleden schade als gevolg van het niet nakomen van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. Nu [geïntimeerden] c.s. niet toerekenbaar tekort zijn geschoten tegenover [appellanten] c.s., kan [appellanten] c.s. daarbij geen beroep op verrekening doen van (al dan niet) door hen geleden schade wegens wanprestatie
van [geïntimeerden] c.s.
2.3
[geïntimeerden] c.s. zijn er niet in geslaagd te bewijzen dat een boetebeding is overeengekomen. Tegen enkele van hun stellingen was bovendien nog tegenbewijs mogelijk: [appellanten] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld het door [geïntimeerden] c.s. geleverde bewijs te ontzenuwen (i) dat wilsovereenstemming is bereikt over de verkoop van het vijfde perceel en (ii) dat een [appellanten] c.s. conveniërend bouwkundig onderzoek niet als voorwaarde had te gelden voor totstandkoming van de overeenkomst. Verder is partijen de gelegenheid geboden zich in een akte over een deskundigenbericht uit te laten. Over dit alles oordeelt het hof nu als volgt.
De verkoop van het vijfde perceel (tegenbewijs)
2.4
Het hof heeft al vastgesteld dat tussen [geïntimeerden] c.s. en [appellanten] c.s. overeenstemming is bereikt over de koop van de boerderij tegen een koopprijs van € 1.800.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat die koop pas kon plaatsvinden nadat [appellanten] c.s. € 1.000.000,- aan liquide middelen zouden hebben vrijgemaakt om een financiering van de bank te kunnen krijgen. Als het vijfde perceel grond van [appellanten] c.s. is verkocht voor ongeveer € 250.000,-, dan zou dit voorbehoud niet langer aan nakoming in de weg staan. Het hof heeft overwogen dat [geïntimeerden] c.s. dat laatste voorshands hebben bewezen. [appellanten] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld dat bewijs te ontzenuwen, maar zijn daarin niet geslaagd. Het hof licht dat hierna toe.
2.5
[geïntimeerde2] heeft als getuige het standpunt van [geïntimeerden] c.s. bevestigd: "
Het vijfde perceel dat [appellant1] moest verkopen, was geen probleem. Dat zouden wij kopen, en die afspraak was rond. Ik was er bij toen dat door de makelaar werd gezegd tegen ons. Welke prijs wij zouden betalen, weet ik niet meer."
Alleen [appellante3] heeft dit in een inmiddels afgelegde getuigenverklaring bestreden: "
Het was een idee van makelaar Otten om [geïntimeerde1] te vragen daar € 250.000,- voor te betalen. Ik was er bij toen hij dat voorstelde en wij hebben op dat moment uitgerekend dat dit bedrag te laag was. Uitgaande van een prijs van 40 duizend euro per bunder kwamen wij uit op een prijs van drie ton. Wij hebben daarom tegen Otten gezegd dat wij met die prijs niet akkoord konden gaan. Daarna is er in mijn bijzijn niet meer over gesproken. (…) Later heb ik niet gehoord dat deze verkoop toch rond was. Indertijd was mijn schoonvader ook bij het gesprek met de makelaar, en ook hij wilde die grond niet voor deze prijs verkopen."
Behalve deze laatste verklaring is geen nader bewijs geleverd dat afbreuk kan doen aan de stellingen van [geïntimeerden] c.s. De verklaring zelf is ook onvoldoende om het door die partijen geleverde bewijs te ontzenuwen. Tot dusver is immers steeds een koopsom van € 250.000,- voor deze grond onderwerp van discussie geweest. Ondanks de voorgaande, uitvoerige bewijsvoeringen, is een prijs per bunder van € 40.000,- van de zijde van [appellanten] c.s. nooit eerder aan de orde gesteld. Het hof verwijst wat dat aangaat op deze plek naar de verklaringen die in het arrest van 12 maart 2019 onder 4.3.8 en verder al zijn geciteerd. Meer in het bijzonder herinnert het hof eraan dat [appellant1] (de (schoon)vader) heeft verklaard dat het bedrag
"niet precies 250.000 maar zo ongeveer” was, toen hij werd geconfronteerd met de pleitnota van zijn advocaat in het eerder gevoerde kort geding. Daarin staat dat [geïntimeerden] het perceel voor € 250.000,- zou kopen. In dat licht kan de verklaring van [appellante3] niet overtuigen.
Het bouwkundig onderzoek (tegenbewijs)
2.6
[geïntimeerden] c.s. hebben zich ook op het standpunt gesteld dat de koop van de boerderij is gesloten zonder de opschortende voorwaarde dat naar tevredenheid van [appellanten] c.s. een bouwtechnische keuring (een bouwkundig onderzoek) zou worden verricht. Ook dat heeft het hof aangenomen, waarbij aan [appellanten] c.s. opnieuw de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs is geboden. Voor zover zij hebben verzocht Otten jr. hierover nogmaals als getuige te laten horen, is dat verzoek afgewezen, omdat deze getuige ter gelegenheid van de voorlopige getuigenverhoren al een verklaring over hetzelfde bewijsthema heeft afgelegd. Het had daarom op de weg van [appellanten] c.s. gelegen hun bewijsaanbod nader toe te
lichten, met name door te specificeren waarom zij die getuige opnieuw wilden laten horen. Dat hebben zij niet gedaan. Het hof wijst op wat daarover in het tussenarrest van
12 maart 2019 in punt 4.3.16 is overwogen. Het verzoek om Otten jr. toch te horen, is later opnieuw om dezelfde reden afgewezen.
2.7
Na weging van de nieuwe verklaringen die wel zijn afgelegd, concludeert het hof ook hier dat [appellanten] c.s. in het tegenbewijs niet zijn geslaagd. De redenen daarvoor zijn de volgende.
2.8
[geïntimeerde2] heeft de lezing van [geïntimeerden] c.s. bevestigd. Zij heeft verklaard dat mevrouw [appellante3] op een gegeven moment heeft gevraagd of er niet een bouwkundige keuring moest worden gedaan. [geïntimeerde2] : "
Dat vonden wij goed. Otten zei nog wel dat zo'n keuring bij boerderijen nooit wordt gedaan. Op het moment dat de keuring werd uitgevoerd, was de boerderij al verkocht."
Ook hier staat de verklaring van [appellante3] tegenover: "
vanaf het begin hebben wij gezegd dat zo'n keuring moest worden uitgevoerd. De reactie daarop was dat dat wel goed zou komen en het uitgangspunt voor ons was dat wij niet zouden kopen als de noodzakelijke verbouwingen en aanpassingen aanzienlijk in de prijs zouden lopen. Ik kan mij niet herinneren of dat op die manier is afgesproken, maar het was wel ons uitgangspunt. Nu u mij dit voorleest, kan ik daaraan toevoegen dat wij dit zo wel met Martin Otten hebben besproken. Het kan zijn dat ik tijdens een van onze bezoeken heb gevraagd of we niet nog een bouwkundige keuring moesten laten uitvoeren, maar dat neemt niet weg dat wij al vanaf het begin hebben aangegeven dat zo'n keuring nodig was. Ik denk dat mijn man daarover is begonnen. Eerst moest dus de bouwkundige staat worden bekeken voordat de koop door kon gaan. En de reactie was dat dat altijd mogelijk was."
2.9
[appellante3] kan zich dus niet herinneren of de voorwaarde van een bouwkundige keuring vooraf met [geïntimeerden] c.s. zelf is besproken. Dat het wel met Martin Otten (Otten jr.) is besproken, wordt door deze makelaar uitdrukkelijk ontkend. Zijn vader, Otten sr. heeft in aanvulling daarop verklaard dat [appellant1] er pas een bouwkundige bij wilde hebben naar aanleiding van zijn eigen vermoeden van boktor: "
Er is op geen enkele wijze een voorbehoud van een bouwkundige keuring gemaakt, zo’n voorbehoud stond ook niet in het definitieve conceptkoopcontract."
2.1
[C] , die inmiddels ook als getuige is gehoord, heeft in aanvulling op zijn eigen schriftelijke verklaring niet veel kunnen opmerken, maar zegt wel dat het hem een beetje bevreemde dat Otten sr. naar hem toekwam toen deze makelaar buiten bij de auto stond en zei: “Hij heeft al gekocht”. Het hof deelt die bevreemding niet, gelet op wat Otten sr. over dat moment zelf heeft verklaard:
"Ik stond alleen met [C] achter de schuur en toen zei hij: “Ze kunnen beter een andere boerderij kopen, want ik zal ze deze nooit adviseren.” Ik zei toen: “Daar bent u dan wel laat mee, want ze hebben al gekocht.” [C] zei toen dat er geen handtekening was gezet. (…)”Het hof leest daarin juist een bevestiging van der lezing van [geïntimeerden] c.s.
2.11
De agrarisch adviseur van [appellant1] ( [D] ) ten slotte, spreekt in zijn getuigenverklaring slechts over de contacten die hij met [appellant1] had, en kan niets uit eigen wetenschap zeggen over wat zijn cliënt met [geïntimeerden] c.s. heeft afgesproken. Het hof wil wel aannemen dat [D] heeft geadviseerd in een voorlopig koopcontract uit te sluiten dat (met name) aan de uitrusting van de technische installaties gebreken kleefden, of dat in zo'n contract duidelijk zou staan dat overeenstemming bestond over bepaalde gebreken. Daarmee is echter niet gezegd dat [appellant1] dat advies heeft opgevolgd en dat [geïntimeerden] vervolgens met een opschortende voorwaarde met een inhoud van deze strekking heeft ingestemd. Deze verklaring verandert dus niets aan de conclusie van het hof dat een [appellanten] c.s. conveniërend bouwkundig onderzoek niet aan uitvoering van de koopovereenkomst in de weg stond (zie rechtsoverweging 4.3.13 in het arrest van 12 maart 2019).
SchadeWaardedaling van de boerderij en voordeelsverrekening in verband met voortgezet gebruik
- uitgangspunt
2.12
Ten aanzien van de schadepost waardedaling van de boerderij gaat het hof uit van het verschil tussen de oorspronkelijke koopprijs van € 1.800.000,- en de definitieve verkoopprijs van € 1.650.000,-, met dien verstande dat voor die prijs een hectare meer is verkocht ter waarde van € 35.000,-.
- minder inkomstenbelasting
2.13
Tussen partijen is niet in geschil dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat [geïntimeerden] c.s. minder inkomstenbelasting zijn verschuldigd, nu de verkoopprijs van de gebouwen geen € 457.000,- maar € 225.000,- bedraagt. [geïntimeerden] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat het te hanteren tarief 20% bedraagt, omdat zij de mogelijkheid hadden een bedrag gelijk aan de fiscale stakingswinst op een lijfrentebankspaarrekening te storten, waardoor de stakingswinst niet op het moment van staking is belast, maar pas op het moment dat de uitkering daadwerkelijk ontvangen wordt, tegen lagere belastingtarieven. Zodoende dient volgens [geïntimeerden] c.s. rekening te worden gehouden met een belastingbesparing van € 46.500,-.
2.14
[appellanten] c.s. hebben betwist dat rekening moet worden gehouden met een tarief van 20%. Volgens hen bedraagt het belastingtarief 52%, waardoor sprake is van een belastingbesparing van € 106.392,- (rekening houdend met een fiscale vrijstelling van 12%).
2.15
Het hof heeft overwogen dat [geïntimeerden] c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld hun standpunt dat het te hanteren inkomstenbelastingtarief over de verkoop van de gebouwen 20% bedraagt, bij akte nader te onderbouwen. In het dictum van het arrest van 12 maart 2019 ontbreekt echter een verwijzing naar die overweging, zodat onduidelijk is of [geïntimeerden] c.s. die gelegenheid bewust hebben laten passeren. Het hof ziet ervan af [geïntimeerden] c.s. alsnog de gelegenheid te bieden zich daarover uit te laten; het hof zal die vraag nu aan de te benoemen deskundige stellen.
- latere levering
2.16
[geïntimeerden] c.s. hebben voordeel genoten van de latere levering van de gronden en gebouwen aan de latere koper, [E] (voortgezet gebruik). Het hof heeft beslist dat in de schadeopstelling om die reden verrekening moet vinden met een voordeel van € 111.599,-.
2.17
Ten aanzien van het woonhuis hebben [appellanten] c.s. onder verwijzing naar de schadeopstelling van Flynth aangevoerd dat [geïntimeerden] c.s. een voordeel hebben genoten van € 26.250,- en dat ook dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op de schade. Flynth heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat [geïntimeerden] c.s. het woonhuis tot 1 april 2015 tot hun
beschikking hebben gehad en zich voor deze periode de huur van vervangende woonruimte hebben bespaard. Deze huur wordt door Flynth gesteld op € 750,- per maand, waarmee Flynth tot een totale besparing van 35 maanden x € 750,- = € 26.250,- komt.
2.18
[geïntimeerden] c.s. hebben zich in incidenteel hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij met ingang van 1 augustus 2014 een andere woning hebben gekocht, zodat de periode bekort moet worden tot 27 maanden en een bedrag van € 20.250,- ter zake van voortgezet gebruik van het woonhuis verrekend moet worden. [appellanten] c.s. hebben erop gewezen dat [geïntimeerden] c.s. hebben nagelaten stukken over te leggen ter zake van de gestelde aankoop van een nieuwe woning, terwijl dat bovendien niet wil zeggen dat die woning ook per
1 augustus 2014 aan hen is geleverd, dan wel dat zij die woning op die datum feitelijk betrokken hebben.
2.19
Het hof heeft [geïntimeerden] c.s. in de gelegenheid gesteld nader bij akte te onderbouwen dat het voordeel dat zij van het voortgezet gebruik van het woonhuis hebben genoten, heeft geduurd tot 1 augustus 2014. Zoals al is overwogen in 2.15 ontbreekt in het dictum van het arrest van 12 maart 2019 een verwijzing naar die overweging, zodat onduidelijk is of [geïntimeerden] c.s. die gelegenheid bewust hebben laten passeren. Daarom zal alsnog op de eerstvolgende rol de gelegenheid worden genomen tot het nemen van een akte door [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. kunnen daarop vervolgens reageren.
Gederfde rentebaten
2.2
Het hof heeft de primaire stelling van [geïntimeerden] c.s. verworpen dat zij aanspraak kunnen maken op € 314.017,- aan gederfde rente.
2.21
Subsidiair hebben zij aanspraak gemaakt op € 45.728,- aan gederfde rente, waarbij zij niet hebben betwist dat zij op enig moment belasting moeten betalen over de stakingswinst. Met de rechtbank is het hof ervan uitgegaan dat ook in de huidige situatie waarin de boerderij aan [E] is verkocht, een fiscale claim op de stakingswinst rust. Nu de verkoop van de boerderij aan [E] minder heeft opgebracht dan met [appellanten] c.s. was overeengekomen, is de fiscale claim in de huidige situatie wellicht minder dan wanneer de boerderij aan [appellanten] c.s. was geleverd. Bij de begroting van de schade moet hiermee rekening worden gehouden. Dat deze fiscale claim in geval van een lijfrente pas bij uitkering actueel wordt, brengt volgens het hof niet mee dat de fiscale claim over de stakingswinst in een zo ver verwijderd verband staat dat daar bij de schadebegroting geen rekening mee zou moeten worden gehouden. Voor de vergelijking van de fiscale verschillen in de fiscale claim over de stakingswinst in de huidige situatie met de hypothetische situatie waarin de boerderij aan [appellanten] c.s. was geleverd, heeft het hof de noodzaak van deskundige voorlichting aangekondigd.
De deskundige
2.22
Partijen hebben kennelijk geen overeenstemming kunnen bereiken over de te benoemen deskundige. Beiden hebben twee deskundigen voorgedragen, terwijl in eerste instantie alleen tegen de door [geïntimeerden] c.s. voorgedragen deskundige van Countus accountants + Adviseurs uit Zwolle bezwaar is gemaakt. Het hof heeft zich daardoor vrij geacht te kiezen voor de door [appellanten] c.s. voorgedragen heer [F] , directeur van Drenthe Signaal, administratie- en adviesbureau voor ondernemers, nu die deskundige is gespecialiseerd in de agrarische sector. Deze deskundige heeft zich daartoe ook bereid en in staat verklaard, maar is gedurende enkele maanden zijn toezeggingen aan het hof niet nagekomen. De raadsheer-commissaris heeft daarom uiteindelijk besloten van benoeming van deze deskundige af te zien.
2.23
[geïntimeerden] c.s. hebben onder meer voorgesteld drs. P. Zijlstra van Bastide Advocaten & Fiscalisten tot deskundige te benoemen. Ook deze deskundige heeft zich daartoe bereid en in staat verklaard. [appellanten] c.s. hebben tegen die benoeming geprotesteerd, omdat het kantoor van de advocaat van [appellanten] c. s. is betrokken in een familiegeschil tussen andere partijen waarin ook het kantoor Bastide betrokken is. Het hof gaat aan dat bezwaar voorbij omdat deskundige Zijlstra te kennen heeft gegeven dat tussen de procespartijen als hun advocaten geen sprake is van enige relatie met hem als deskundige dan wel bij één van zijn kantoorgenoten en er ook geen andere reden is waarom hij niet vrijstaat. Het enkele feit dat advocaten van beide partijen in een geschil dat geen verband houdt met deze zaak tegen elkaars cliënten optreden, is naar het oordeel van het hof geen reden om zelfs maar de objectief te rechtvaardigen schijn van onpartijdigheid van deskundige Zijlstra te wekken.
2.24
Tegen het gevraagde voorschot of de toepasselijke algemene voorwaarden zijn geen steekhoudende bezwaren aangevoerd. Daarom zal het hof overgaan tot benoeming van
P. Zijlstra tot deskundige.
2.25
Het voorschot wordt overeenkomstig de gedane opgave bepaald op 13.000,- en dient door [geïntimeerden] c.s. te worden voldaan.
2.26
Met inachtneming van de vragen die partijen hebben voorgesteld, formuleert het hof de volgende vragen aan deze deskundige. Dit komen neer op de vraag (enerzijds) welk voordeel aan stakingswinstbelasting door [geïntimeerden] c.s. is genoten en (anderzijds) welk bedrag zij aan rente-opbrengsten zijn misgelopen, rekening houdend met de belasting die over de stakingswinst verschuldigd is of zou zijn geweest.
2.27
Daarbij tekent het hof aan dat het op de weg van [geïntimeerden] c.s. ligt de deskundige aan de hand van de desbetreffende bescheiden duidelijk te maken of, in hoeverre, en op welke wijze feitelijk rente is genoten van de netto opbrengst van de verkoop en of en hoe de stakingswinst is belast. Verwezen wordt in dat verband naar de door [appellanten] c.s. geformuleerde vragen. Doen zij dat niet, en is de deskundige om die reden niet in staat de gestelde vragen te beantwoorden, dan strandt daarop hun vordering bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing.
2.28
De vragen aan de deskundige zijn:
- Wat is de rente die feitelijk is genoten van de netto verkoopopbrengst?
- Hoe is of wordt (naar redelijke verwachting) de winst uit de verkoop aan [E] fiscaal belast?
- Wat is de rente die onder gelijksoortige omstandigheden zou zijn genoten als de verkoop aan [appellanten] c.s. zou zijn doorgegaan?
- Hoe zou de winst van [geïntimeerden] c.s. bij doorgaan van de verkoop aan [appellanten] c.s. dan fiscaal zijn belast?
- Indien niet sprake is van een lijfrentespaarrekening: wat was de verschuldigde belasting geweest (i) als in 2012 het maximale bedrag op een lijfrenterekening zou zijn gestort na verkoop aan [E] en (ii) als in 2012 het maximale bedrag op een lijfrenterekening zou zijn gestort in de situatie dat de verkoop aan [appellanten] c.s. zou zijn doorgegaan?
- Hoe hoog is het inkomstenbelastingtarief over de verkoop van de gebouwen 20%?
- Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
Herinrichting Zuidwolde (ruilverkavelingslasten)
2.29
[geïntimeerden] c.s. hebben aanspraak gemaakt op ruilverkavelingslasten van (na vermindering van eis) € 5.757,-, die door de nieuwe eigenaar zouden worden overgenomen. [appellanten] c.s. betwisten in hoger beroep dat zij dit bedrag aan ruilverkavelingslasten als nieuwe eigenaren zouden overnemen. Ter onderbouwing hiervan beroepen [appellanten] c.s. zich slechts op hun stelling dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten. Nu het hof hiervoor heeft geconcludeerd dat tussen partijen wel een koopovereenkomst is gesloten, gaat dit betoog van [appellanten] c.s. niet op.
Extra financieringslasten
2.3
[geïntimeerden] c.s. hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van de extra financieringslasten waarmee zij zijn geconfronteerd, nu [appellanten] c.s. de boerderij niet op 27 april 2012 hebben afgenomen. Het hof handhaaft zijn oordeel
(tussenarrest, in punt 4.7.19) dat deze schadepost van € 38.219,- terecht is toegewezen.
Advieskosten Alfa
2.31
Het hof handhaaft ook zijn oordeel (tussenarrest, in 4.7.20)
dat [geïntimeerden] c.s. aanspraak kunnen maken op vergoeding van de advieskosten van Alfa ter hoogte van € 2.728,-.
De vordering tot schadevergoeding aan de zijde van [appellanten] c.s.
2.32
[appellanten] c.s. hebben aanspraak gemaakt op door [geïntimeerden] c.s. te betalen schadevergoeding van € 69.981,-. Het hof heeft geoordeeld dat, wil de vordering tot betaling daarvan voor toewijzing in aanmerking komen, vast moet komen te staan dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Daarop strandt deze vordering.
2.33
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof benoemt tot deskundige: de heer
drs. P. Zijlstra van Bastide Advocaten & Fiscalisten, Kraneweg 19, 9718JD in Groningen; telefoon: 050 313 51 45; e-mail: zijlstra@bastide.nl.
[geïntimeerden] c.s. moeten deze deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt hem een kopie van dit arrest. De deskundige kan vragen die hij heeft aan de griffie stellen, ter attentie van de raadsheer-commissaris, mr. M.W. Zandbergen.
Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal [geïntimeerden] c.s. een voorschotfactuur sturen van € 13.000,- inclusief btw). Dit voorschot moet binnen vier weken na dagtekening zijn betaald. Pas als de griffier heeft laten weten dat dit is gebeurd, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen. Beide partijen moeten hem daarna de inlichtingen geven waarom hij vraagt.
De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen. Tijdens het onderzoek moet hij partijen de gelegenheid geven opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit zijn rapport moet blijken dat hij dat heeft gedaan. Ook moet daaruit blijken dat partijen op het conceptrapport hebben kunnen reageren. Hun reacties moeten in de definitieve versie worden besproken. Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór
6 oktober 2020 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden).
Vier weken nadat het deskundigenbericht door de griffie is ontvangen, zullen [geïntimeerden] c.s. daarop als eersten kunnen reageren. Zijn kunnen bij die gelegenheid ook gebruik maken van de mogelijkheid die in rechtsoverwegingen 1.1 en 2.19 is geboden.
Elke verder beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J. Smit en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 2 juni 2020.