ECLI:NL:GHARL:2020:4249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
21-005778-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in een economische strafzaak betreffende professioneel vuurwerk en de verhouding tussen artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2020 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verdachte die op 9 december 2014 in Lunteren professioneel vuurwerk voor particulier gebruik in bezit had. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, maar de raadsman betoogt dat het derde lid van dit artikel van toepassing zou moeten zijn, omdat de verdachte geen persoon met gespecialiseerde kennis is. Het hof heeft de behandeling van de zaak geschorst in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad in een vergelijkbare zaak, waarin de verhouding tussen het eerste en derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit aan de orde is. Het hof oordeelt dat het wenselijk is om de beslissing van de Hoge Raad af te wachten voordat de behandeling van de zaak tegen de verdachte wordt voortgezet. De zaak is van belang voor de rechtspleging en de interpretatie van het Vuurwerkbesluit, vooral in het licht van de vraag of de tenlastelegging correct is geformuleerd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005778-16
Uitspraak d.d.: 10 juni 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Gelderland van 21 oktober 2016 met parketnummer 05-987043-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 januari 2019 en 13 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, naar voren is gebracht.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is het hof ambtshalve gebleken dat het uit een oogpunt van een efficiënte afdoening van de zaak wenselijk is om de behandeling van de zaak om de navolgende reden voor onbepaalde tijd aan te houden.
Kort gezegd, gaat het om de verhouding tussen het eerste lid en het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd:
hij op of omstreeks 9 december 2014, te Lunteren, in de gemeente Ede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- 1360 lawinevuurpijlen (artikelnummer R4006), althans een aantal lawinevuurpijlen (artikelnummer R4006) (zie proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 19 juni 2015 onder 4.1.1.1 en 4.1.1.2) en/of
- 1540 vlinders (artikelnummer BV2002), althans een aantal vlinders (artikelnummer BV2002) (zie proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 19 juni 2015 onder 4.1.2.1 en 4.1.2.2) en/of
- 46.800 nitraten (artikelnummer 410-90B), althans een aantal nitraten (artikelnummer 410-90B) (zie proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 19 juni 2015 onder 4.2) en/of
- 97 Chinese rollen (artikelnummer T809), althans een aantal Chinese rollen (artikelnummer T809) (zie proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk d.d. 19 juni 2015 onder 4.2),
voorhanden heeft gehad.
Deze tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.
In deze zaak heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit in plaats van op het derde lid van dit artikel. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit betrekking heeft op het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk door “een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis”. Volgens de raadsman zou het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit - naar uit de wetsgeschiedenis blijkt - een systematische specialis zijn ten opzichte van het eerste lid van dit artikel. Omdat verdachte een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis is, komt in deze zaak alleen artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking. Het onder 1 tenlastegelegde feit kan niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit, nu het voor die overtreding vereiste bestanddeel “als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis” niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Bij een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit zal het hof op deze kwestie moeten ingaan. Het volgende is daarbij van belang.
Artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit luidt - voor zover relevant - als volgt:
“1. Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
(…)

3. Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.”

Artikel 1.1.2a van het Vuurwerkbesluit luidt als volgt:
“1. Als een persoon met gespecialiseerde kennis worden aangewezen:
a. een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1 of 3A.2.1;
b. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid;
c. medewerkers van de politie in de uitoefening van hun functie;
d. medewerkers van de brandweer in de uitoefening van hun functie;
e. personen die in de uitoefening van hun functie vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengen bij een instelling die de genoemde producten bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengt;
f. medewerkers van de krijgsmacht in de uitoefening van hun functie.

2. Als een persoon met gespecialiseerde kennis wordt tevens aangewezen een persoon die als zodanig met betrekking tot vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik is aangewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie”.

In de onderhavige zaak is het onder 1 tenlastegelegde feit gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. Het in artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit genoemde bestanddeel “een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis” is niet opgenomen in de tekst van de tenlastelegging. Volgens de stellingen van het openbaar ministerie is verdachte geen persoon met gespecialiseerde kennis zoals bedoeld in artikel 1.1.2a van het Vuurwerkbesluit. Gelet op het voorgaande ziet het hof zich - onder meer - voor de vraag gesteld of het onder 1 tenlastegelegde feit gebaseerd had moeten worden op het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit omdat dit artikelonderdeel een systematische specialis zou zijn ten opzichte van het eerste lid van dit artikel, zoals door de raadsman is betoogd.
Over deze kwestie heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden) op 22 oktober 2019 een arrest gewezen (ECLI:NL:GHARL:2019:8857).
In die zaak is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad. De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, net zoals in de onderhavige zaak het geval is.
In voornoemd arrest wordt het volgende overwogen over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde:
“De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. In het derde lid van dit artikel is het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk ook verboden, maar dan voor een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis. Uit de Nota van Toelichting, behorend bij het besluit van 9 december 2009 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit (Stb. 2009, 605), blijkt dat het eerste lid van deze bepaling zich richt tot de fabrikant, de importeur en de distributeur van professioneel vuurwerk, terwijl het derde lid ziet op particulieren. Het derde lid van dit artikel is gelet hierop, waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Verdachte is een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, hij heeft het vuurwerk als particulier en voor eigen gebruik (binnen zijn gezin) opgeslagen en voorhanden gehad. Dat brengt gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat alleen het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking komt. Het bewezenverklaarde kan echter niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het derde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, nu het voor die overtreding vereiste bestanddeel 'als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis' niet in de tenlastelegging is opgenomen.
Een en ander leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging”.
Tegen het arrest heeft het openbaar ministerie op 4 november 2019 beroep in cassatie ingesteld. Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen in deze zaak.
Het hof acht het uit het oogpunt van een efficiënte rechtspleging aangewezen om de beslissing van de Hoge Raad in voornoemde zaak af te wachten voordat het hof de behandeling van de zaak tegen verdachte voortzet.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad op het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep in de hiervoor genoemde zaak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Leeuwarden).
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting nadat de Hoge Raad in voornoemde zaak uitspraak heeft gedaan.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 10 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 juni 2020.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de tussenuitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
Tegenwoordig:
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.