ECLI:NL:GHARL:2020:4331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
21-003276-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van een mestverwerkingsbedrijf voor arbeidsomstandigheden en de gevolgen van een dodelijk ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Overijssel. Het hof heeft een mestverwerkingsbedrijf veroordeeld voor het niet naleven van veiligheidsvoorschriften, wat heeft geleid tot een dodelijk ongeval op 28 september 2016. Tijdens werkzaamheden in de bedrijfshal vond een aanrijding plaats met een shovel, waarbij een werknemer om het leven kwam. Het hof oordeelde dat het bedrijf opzettelijk handelingen heeft verricht en nagelaten die in strijd waren met de Arbeidsomstandighedenwet, waardoor levensgevaar voor werknemers is ontstaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een geldboete op van € 75.000,-, waarvan € 30.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De uitspraak benadrukt de zware zorgplicht van werkgevers voor de veiligheid van hun werknemers en de noodzaak om adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van risico's op de werkvloer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003276-18
Uitspraak d.d.: 9 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel van 28 mei 2018 met parketnummer
08-994530-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • oplegging van een geldboete van € 75.000,- waarvan € 30.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarde het gedurende de proeftijd verlenen van medewerking aan controles van de Inspectie SZW;
  • oplegging van een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van een jaar met een proeftijd van een jaar.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte, [naam] , en de raadsman van verdachte, mr. M.J.J.E. Stassen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige economische kamer van de rechtbank heeft verdachte vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 28 september 2016, te of bij [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen in een hal (te weten hal 2) van haar/het bedrijf gelegen aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een van haar werknemers in de zin van genoemde wet, te weten [naam medewerker 1] arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit het met een shovel verplaatsen van (gedroogde) mest in bedoelde hal en/of het (vervolgens) laden van een vrachtwagen met die (gedroogde) mest in die hal, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het met een shovel verplaatsen van (gedroogde) mest in bedoelde hal en/of het (vervolgens) laden van een vrachtwagen met die (gedroogde) mest in die hal voor (een) werknemer(s) met zich (mee)bracht en/of
- artikel 8, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte er niet voor gezorgd dat die [naam medewerker 1] en/of [slachtoffer] (slachtoffer) doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het met een shovel verplaatsen van (gedroogde) mest in bedoelde hal en/of het (vervolgens) laden van een vrachtwagen met die (gedroogde) mest in die hal en de daaraan verbonden risico's en/of alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen of te beperken en/of
- artikel 7.2, lid 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers voldeed het door verdachte aan werknemer [naam medewerker 1] ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten de bedoelde shovel, niet aan de op dat arbeidsmiddel, te weten die shovel, van toepassing zijnde Warenwetbesluit, te weten het Warenwetbesluit machines, aangezien die shovel niet voldeed aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen; in strijd met voorschrift 3.2.1 van bijlage I bij richtlijn nr. 2006/42/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG was het zicht vanaf de bestuurdersplaats van de door genoemde [naam medewerker 1] bestuurde shovel tijdens voornoemde arbeid niet zodanig dat die bestuurder, [naam medewerker 1] , die shovel met haar gereedschappen in de voorzienbare werkomstandigheden veilig kon doen (laten) werken zonder dat die [naam medewerker 1] zelf of andere personen aan gevaar werden blootgesteld. Verdachte heeft er niet voor gezorgd dat (de) risico's wegens ontoereikend direct zicht, met behulp van passende middelen werden weggenomen en/of
- art. 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was dat arbeidsmiddel, die shovel, niet zodanig ingericht en/of werd dat arbeidsmiddel, die shovel, niet zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals het getroffen worden door die shovel of onderdelen daarvan zoveel mogelijk was voorkomen en/of
- art. 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd bedoelde arbeidsplaats (te weten hal 2) niet zodanig uitgerust en/of in bedrijf gesteld dat gevaar voor de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen,
terwijl daardoor verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van (die) werknemer [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen

Inleiding
Verdachte is een onderneming in [plaats] die dierlijke mest verwerkt tot gedroogde meststoffen voor onder andere biovergisters. De dierlijke mest wordt met vrachtwagens afgeleverd waarna doorgaans dezelfde vrachtwagen wordt beladen met gereed product. Het beladen vond tot enkele weken vóór 28 september 2016 buiten plaats op het bedrijfsterrein. Vanwege de stankoverlast die als gevolg daarvan ontstond, was verdachte door de milieutoezichthouder gesommeerd om op het terrein een overkapping met afzuiginstallatie aan te brengen. Verdachte was dit aanvankelijk ook van plan, maar koos er in plaats daarvan voor haar werkzaamheden anders in te richten. Vrachtwagens worden sindsdien binnen in het pand beladen. Dit gebeurt met behulp van shovels waarmee het product vanuit zogeheten droogtunnels in de ‘schone hal’ (hal 2) wordt getransporteerd naar de trailer. Op 28 september 2016 vond tijdens deze werkzaamheden een aanrijding plaats tussen een shovel, bestuurd door [naam medewerker 1] , en een werknemer van verdachte, [slachtoffer] . Verdachte wordt niet verweten dat zij in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van het slachtoffer. Tenlastegelegd is dat zij, kort gezegd, opzettelijk werkzaamheden liet uitvoeren terwijl aan meerdere (veiligheids)voorschriften niet werd voldaan, waardoor verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat levensgevaar of ernstige gezondheidsschade voor werknemer [slachtoffer] ontstond of was te verwachten.
Het ongeval
Rond 17.30 uur arriveerde een vrachtwagen met een lading mest bij het pand van verdachte. Het uitladen nam zo’n tien minuten in beslag. Kort daarna reed de chauffeur van de vrachtwagen achteruit de schone hal binnen. Hij verliet zijn cabine en wachtte buiten voor de hal. Shovelmachinist [naam medewerker 1] had [slachtoffer] tien á vijftien minuten voor het ongeval gesproken in de schone hal, waar [slachtoffer] die dag werkzaamheden had verricht met een minikraan. [naam medewerker 1] vertelde hem dat hij nog een vrachtwagen ging laden en wenste [slachtoffer] , van wie de werkdag om 18.00 uur zou eindigen, alvast een fijn weekend. [naam medewerker 1] begon vervolgens met het beladen van de vrachtwagen. Daarbij reed hij telkens een stukje achteruit met een volle laadbak vanaf de droogtunnel, om vervolgens te draaien en vooruit richting de vrachtwagen te rijden. Vaststaat dat het apparaat op de shovel dat normaalgesproken een pieptoon genereert bij het achteruit rijden, niet functioneerde. Bij het ophalen van de derde laadbak met mest merkte [naam medewerker 1] dat hij over iets heen reed. Hij reed een stukje verder, draaide in de richting van de vrachtwagen en stak vervolgens achteruit om zich goed voor de vrachtwagen te positioneren. Op dat moment zag hij [slachtoffer] rechts van de shovel liggen. Hij bleek als gevolg van de aanrijding met de shovel te zijn overleden. [naam medewerker 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] direct voor en tijdens het beladen niet meer in de schone hal heeft gezien. Uit camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] rond 18.00 uur in de minikraan de schone hal uitreed. Na het parkeren van de minikraan is hij kennelijk aan de achterzijde het pand weer ingelopen, waarna hij via een tussendeur terug in de schone hal uitkwam achter een betonnen keerwand. Deze looproute loopt tot het punt waar de betonnen keerwand eindigt, ongeveer halverwege de schone hal. Rond dat punt bevond zich verder een geparkeerde (tweede) shovel. Rechts daarvan was de rijroute van de in werking zijnde shovel, die onder andere tussen een tweetal pilaren doorliep. In de hal tegen de keerwand lag een lading gereed product die [slachtoffer] die dag met de minikraan had opgestapeld. Op zijn mobiele telefoon is een foto aangetroffen van deze mesthoop. [slachtoffer] heeft deze foto kennelijk enkele ogenblikken voor de aanrijding gemaakt.
Geschonden voorschriften
Artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet schrijft voor dat de werkgever in een schriftelijke inventarisatie en evaluatie (RI&E) vastlegt welke risico’s de arbeid voor werknemers met zich meebrengt. Vaststaat dat verdachte ten tijde van het ongeval niet over een RI&E beschikte. Vastgesteld moet derhalve worden dat de risico's en gevaren die samenhingen met de onderhavige werkzaamheden niet op deskundige wijze in kaart zijn gebracht op een wijze zoals in de Arbeidsomstandighedenwet voorzien. Dat betekent dat dit voorschrift is geschonden.
Verdachte heeft evenmin voldaan aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Niet gebleken is dat de risico’s die de nieuwe manier van werken – het binnen in de hal beladen van vrachtwagens met de shovel – met zich meebracht op een andere wijze in kaart waren gebracht, laat staan dat de werknemers doeltreffend waren voorgelicht over die risico’s en maatregelen gericht op het voorkomen of beperken daarvan. Volstaan werd met de mondelinge afspraken dat shovels te allen tijde voorrang hadden op voetgangers en dat, indien men de hal wilde betreden via de portofoon contact moest worden gezocht, alsmede dat er oogcontact moest zijn met de machinist. Deze mondelinge instructies konden in deze werksituatie, zoals hierna nader zal worden overwogen, niet als adequaat worden beschouwd.
Verdachte heeft niet voldaan aan artikel 7.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat voorschrijft dat een arbeidsmiddel dat aan de werknemer ter beschikking wordt gesteld voldoet aan de daarop van toepassing zijnde warenwetbesluiten. In artikel 3a van het Warenwetbesluit machines is bepaald dat arbeidsmiddelen aan essentiële veiligheids- en gezondheidseisen moeten voldoen. In artikel 1 van dit Warenwetbesluit wordt op dat punt verwezen naar Bijlage I bij Richtlijn 2006/42/EG. In artikel 3.2.1 van die Bijlage wordt de eis gesteld dat in voorzienbare werkomstandigheden het zicht voor de bestuurder zodanig moet zijn dat veilig en zonder gevaar voor anderen kan worden gewerkt en dat beperkt direct zicht indien nodig moet worden weggenomen met passende middelen voor indirect zicht.
Vanuit de bestuurdersplaats van de shovel was het zicht niet zodanig dat de machinist in de werkomstandigheden ter plaatse veilig kon werken zonder dat anderen aan gevaar werden blootgesteld. De machinist heeft zelf verklaard dat hij erg beperkt zicht had. Directeur [naam] noemde het zicht vanuit de shovel bij vooruitrijden ‘minimaal’. De laadbak van de shovel was voorzien van een rokende lading mest met een kop erop. Volgens de machinist moest hij zich oriënteren op de grote elementen in de hal, zoals de pilaren en de vrachtwagen. De pilaren, de rokende laadbak en een geparkeerde shovel belemmerden het zicht in ernstige mate. Er waren geen maatregelen genomen om de risico’s die het ontoereikende directe zicht meebracht weg te nemen, bijvoorbeeld met middelen voor indirect zicht (camera's, spiegels, detectiesystemen en dergelijke).
In artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is onder meer bepaald dat een arbeidsmiddel zodanig wordt gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoals het getroffen worden door het arbeidsmiddel, zoveel mogelijk wordt voorkomen. Artikel 3.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt onder meer dat de arbeidsplaats veilig toegankelijk is en zodanig wordt ingericht en gebruikt dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. Ook aan deze voorschriften heeft verdachte niet voldaan. Het wettelijk uitgangspunt bij de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid en gezondheid van haar werknemers, zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet, is het voorkomen van gevaren en risico’s bij de bron. Wanneer dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, kan worden uitgeweken naar doeltreffende maatregelen gericht op collectieve bescherming. Het sluitstuk is maatregelen gericht op individuele bescherming c.q. persoonlijke beschermingsmiddelen.
In de onderhavige situatie had bescherming op bronniveau kunnen worden bewerkstelligd door het fysiek scheiden van personen en machines. Niet gebleken is dat redelijkerwijs niet van verdachte kon worden gevergd dat zij toegang tot de schone hal onmogelijk maakte. Niet blijkt dat de werkzaamheden in de hal niet zo konden worden ingericht dat geen personen te voet aanwezig waren op momenten dat met de shovel werd gereden. Toch was dit met regelmaat wel het geval, zo blijkt onder meer uit de verklaring van de vrachtwagenchauffeur. Het argument van verdachte dat het afsluiten van toegangswegen in strijd zou zijn met op grond van brandveiligheidsvoorschriften voorgeschreven vluchtroutes kan niet slagen. Verdachte had er immers voor kunnen kiezen de toegangsdeur tot de hal te vervangen door een nooddeur die slechts van binnenuit kon worden geopend.
Conclusie
Hiervoor is vastgesteld dat verdachte aan geen van de in de tenlastelegging opgenomen voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft voldaan. Verdachte heeft volstaan met het aanbrengen van een bord ‘verboden voor onbevoegden’ – waar in ieder geval medewerker [slachtoffer] niet onder kan worden verstaan – en mondelinge instructies die inhielden dat shovels voorrang hadden en er portofonisch contact alsmede oogcontact moest worden gezocht met de machinist. Gezien het zeer beperkte zicht van de machinist is dat laatste illusoir, zodat deze instructies in het geheel niet adequaat waren. Weliswaar waren er portofoons beschikbaar, maar de werknemers verklaren wisselend over hoe die werden gebruikt. De machinist heeft ook verklaard dat hij die dag geen portofoon bij zich had.
Doorslaggevend is in dit geval echter het te lage niveau waarop de maatregelen zijn getroffen. Mondelinge afspraken zijn immers slechts effectief wanneer en voor zover werknemers zich daar in alle omstandigheden volledig aan houden. Een moment van onachtzaamheid of nonchalance kan verstrekkende gevolgen hebben. Het is juist daarom dat naar maatregelen gericht op individuele bescherming alleen dan mag worden uitgeweken wanneer en voor zover bescherming op bronniveau dan wel collectieve bescherming redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden gevergd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren in dit geval meerdere realistische en adequate maatregelen op een hoger beschermingsniveau mogelijk. Verdachte had redelijkerwijs moeten weten dat zij door deze maatregelen niet te treffen en door aan diverse essentiële voorschriften niet te voldoen, terwijl moest worden gemanoeuvreerd met shovels in een niet-afgesloten hal met verschillende het zicht belemmerende obstakels, levensgevaar voor haar werknemers ontstond.
Voor zover verdachte zich op het standpunt heeft gesteld dat de getroffen maatregelen wel volstonden, gelet op de na het ongeval in februari 2018 opgemaakte RI&E, kan dit verweer niet slagen. Bij de totstandkoming van deze RI&E is niet daadwerkelijk geïnventariseerd welke risico’s de werkzaamheden met shovels in het bedrijfspand met zich meebrengen. De opsteller van de RI&E heeft deze werkzaamheden niet geobserveerd en zelfs de bedrijfshal waar die plaatsvonden niet betreden, maar zich voor haar bevindingen vrijwel uitsluitend gebaseerd op één gesprek met de directeur. Met een zo beperkt onderzoek kunnen de risico’s en gevaren die zich ter plaatse voordoen in redelijkheid niet in kaart zijn gebracht. De conclusie dat de - bestaande - getroffen maatregelen afdoende waren, is niet alleen onjuist, maar kon op basis van deze ondeugdelijk tot stand gekomen RI&E ook niet worden getrokken.
Het hof is voor het overige van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 september 2016, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk handelingen heeft verricht en nagelaten in strijd met voormelde wet en daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen in een hal (te weten hal 2) van haar bedrijf gelegen aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door een van haar werknemers in de zin van genoemde wet, te weten [naam medewerker 1] arbeid doen verrichten, bestaande die arbeid uit het met een shovel verplaatsen van gedroogde mest in bedoelde hal en het vervolgens laden van een vrachtwagen met die gedroogde mest in die hal, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico's het met een shovel verplaatsen van gedroogde mest in bedoelde hal en het vervolgens laden van een vrachtwagen met die gedroogde mest in die hal voor werknemers met zich meebracht en
- artikel 8, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte er niet voor gezorgd dat die [naam medewerker 1] en [slachtoffer] (slachtoffer) doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten het met een shovel verplaatsen van gedroogde mest in bedoelde hal en het vervolgens laden van een vrachtwagen met die gedroogde mest in die hal en de daaraan verbonden risico’s en alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico's te voorkomen of te beperken en
- artikel 7.2, lid 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers voldeed het door verdachte aan werknemer [naam medewerker 1] ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten de bedoelde shovel, niet aan de op dat arbeidsmiddel, te weten die shovel, van toepassing zijnde Warenwetbesluit, te weten het Warenwetbesluit machines, aangezien die shovel niet voldeed aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen; in strijd met voorschrift 3.2.1 van bijlage I bij richtlijn nr. 2006/42/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG was het zicht vanaf de bestuurdersplaats van de door genoemde [naam medewerker 1] bestuurde shovel tijdens voornoemde arbeid niet zodanig dat die bestuurder, [naam medewerker 1] , die shovel met haar gereedschappen in de voorzienbare werkomstandigheden veilig kon laten werken zonder dat andere personen aan gevaar werden blootgesteld. Verdachte heeft er niet voor gezorgd dat de risico's wegens ontoereikend direct zicht met behulp van passende middelen werden weggenomen en
- art. 7.4 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers was dat arbeidsmiddel, die shovel, niet zodanig ingericht en werd dat arbeidsmiddel, die shovel, niet zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals het getroffen worden door die shovel of onderdelen daarvan zoveel mogelijk was voorkomen en
- art. 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd bedoelde arbeidsplaats (te weten hal 2) niet zodanig uitgerust en in bedrijf gesteld dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen,
terwijl daardoor verdachte redelijkerwijs moest weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van (die) werknemer [slachtoffer] , te verwachten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. Door het niet naleven van verschillende voorschriften met betrekking tot de arbeidsomstandigheden, terwijl dat wel van verdachte kon worden gevergd, zijn haar medewerkers blootgesteld aan risico’s op ernstig letsel en dood. Tragisch genoeg heeft dat risico zich op 28 september 2016 ook verwezenlijkt en is [slachtoffer] , een werknemer van verdachte en een persoonlijke vriend van directeur [naam] , om het leven gekomen. Verdachte wordt niet verweten in strafrechtelijke zin schuldig te zijn aan de dood van het slachtoffer, maar wel aan het onvoldoende garanderen van een veilige werkomgeving. Op verdachte rustte als werkgever een zware zorgplicht met betrekking tot haar werknemers, zeker gezien de inherente gevaren die het met zwaar materieel werken binnen een beperkte ruimte met zich brengt. Verdachte is daarin ernstig tekortgeschoten. Het hof rekent haar dit zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Ten aanzien van de draagkracht van verdachte is namens haar ter zitting van het hof gesteld dat de onderneming winstgevend is, maar dat de opbrengsten lager liggen dan voorheen. Een en ander is verder niet gespecificeerd.
Naar het oordeel van het hof is de door de advocaat-generaal geëiste geldboete van € 75.000,- waarvan € 30.000,- voorwaardelijk een passende en geboden bestraffing. De geëiste bijzondere voorwaarde van het meewerken aan controles van de Inspectie SZW legt het hof niet op. Verdachte is immers op grond van hoofdstuk 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving al gehouden zich aan inspecties en bevelen van toezichthouders te onderwerpen. De geëiste voorwaardelijke stillegging van de onderneming acht het hof niet opportuun, nu geen sprake is van recidive. Gelet hierop wordt met oplegging van de deels voorwaardelijke geldboete volstaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 30.000,00 (dertigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 9 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.