Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.569/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5754269)
arrest van 9 juni 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
[appellant],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Dexia,
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend te Amsterdam.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 januari 2020 hier over.
1.2
[appellant] heeft op 18 februari 2020 een akte genomen waarbij producties in het geding zijn gebracht.
1.3
Dexia heeft op 10 maart 2020 een antwoordakte genomen.
1.4
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
2.1
Het tussenarrest laat zich als volgt samenvatten.
[appellant] heeft op 19 februari 2004 de aandelen van de door hem gesloten leaseovereenkomsten van Dexia overgenomen tegen betaling van € 85.580,05. Zijn echtgenote heeft de leaseovereenkomsten bij brief van 31 januari 2006 vernietigd. Als gevolg van de vernietiging dient Dexia de betaalde bedragen aan [appellant] terug te betalen onder verrekening van de waarde van de aandelen. Indien de aandelen zijn verkocht vóór
31 januari 2006 gaat het daarbij om de verkoopopbrengst van de aandelen; indien [appellant] de aandelen op 31 januari 2006 nog in zijn bezit had, gaat het om de waarde van de overgenomen aandelen op die datum. Koerswijzigingen na die datum zijn voor rekening van [appellant] .
2.2
Aangezien [appellant] in de loop van de procedure wisselende standpunten had ingenomen over wat hij met de overgenomen aandelen had gedaan - nog in de memorie van grieven stelde hij dat hij alle aandelen had verkocht - heeft het hof hem opgedragen bij akte, onder overlegging van bewijsstukken, aan te geven wat er met de overgenomen aandelen was gebeurd.
2.3
Het hof stelt vast dat [appellant] in 2004 de volgende aandelen heeft overgenomen (blijkend uit de bij inleidende dagvaarding overgelegde eindafrekeningen)
nr [00000] nr [00001] nr [00002] totaal
Ahold [00003]
ING [00004]
Koninklijke Olie [00003]
Unilever [00003]
2.4
[appellant] stelt in zijn akte van 18 februari 2020 dat hij zijn aandelenportefeuille in 2006 heeft ondergebracht bij Velthuyse en Mulder en dat deze tussen 2006 en 2019 met de portefeuille heeft gehandeld. In 2019 is het beheer gestopt en is waarde van de aandelenportefeuille (€ 101.884,45) overgemaakt naar de privérekening van [appellant] .
Volgens [appellant] blijkt uit zijn productie 19 dat hij de van Dexia overgenomen aandelen op 31 januari 2006 nog in zijn bezit had. Het hof kan die conclusie niet volgen. Productie 19 is een afschrift van 2 april 2019 van Binck Bank waarop een aantal overboekingen van aandelen naar een rekening bij [B] staan. Het gaat daarbij om aandelen Neways Electronics International, KPN, Unilever (1.259 cert.) Ahold (1.369 aandelen), Shell (850 aandelen), Management share, ABN AMRO, LCI, ING (918 cert.) en Amsterdam commodities. Deze transacties zouden, anders dan de datering van het afschrift doet vermoeden, niet in 2019 hebben plaatsgevonden maar op 17 oktober 2006.
2.5
Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] , mede gelet op zijn akte van 16 april 2019, aldus dat de van Dexia overgenomen aandelen eerst bij Binck bank zouden zijn gestald, dan in beheer zijn geweest bij [B] - klaarblijkelijk slechts voor een paar weken - en in oktober 2006 in beheer zijn gegeven aan Velthuyse en Mulder. [appellant] heeft als productie 22 een portefeuilleoverzicht van Velthuyse en Mulder overgelegd van
25 oktober 2006. Uit dat overzicht blijkt dat [appellant] op dat moment een aandelenportefeuille
bezat met een marktwaarde van € 104.921,80, met de volgende samenstelling:
KPN 266 aandelen
Unilever 1259 certificaten
Shell 850 aandelen
ABN AMRO 24 aandelen
ING 918 aandelen
Amsterdam commodities 2000 aandelen
Ahold 1369 aandelen
Management share 500 aandelen
Neways 274 aandelen
LCI 414 aandelen
Deze fondsen en de aantallen aandelen daarin corresponderen met de samenstelling van de portefeuille die van Binck Bank naar [B] is overgedragen, zodat het hof op zich voldoende aannemelijk acht dat de transacties op het overzicht van productie 19 daadwerkelijk betrekking hebben op 17 oktober 2006.
2.6
Daarmee is evenwel niet gezegd dat dezelfde portefeuille ook op 31 januari 2006 aanwezig was en dat gaat om de aandelen die zijn overgenomen van Dexia. De aantallen aandelen in de op 17 oktober 2006 aanwezige fondsen Ahold, Unilever, ING en Shell (Koninklijke Olie) corresponderen niet met het totaal aantal aandelen dat van Dexia is overgenomen zodat het hof ook daaruit niet kan afleiden dat het om dezelfde portefeuille gaat. [appellant] heeft ook zelf aangegeven dat er actief met de portefeuille werd gehandeld.
2.7
Het hof acht derhalve niet door [appellant] aangetoond dat hij op 31 januari 2006 nog in het bezit was van de aandelen die hij van Dexia had overgenomen, zodat het hof niet uit kan gaan van de waarde van de Dexia-portefeuille op die datum voor het bepalen van het bedrag dat Dexia na verrekening van de waarde van de geleverde aandelen aan [appellant] schuldig vanwege haar verplichting tot terugbetaling van de bedragen die [appellant] aan Dexia had betaald op grond van de vernietigde leaseovereenkomsten. Bij gebreke van een vaststaand moment voor deze vaststelling van de opbrengst van portefeuille zal het hof ervan uitgaan dat de opbrengst van de Dexia-aandelenportefeuille gelijk is aan het daarvoor aan Dexia betaalde bedrag, zodat [appellant] geen aanspraak heeft op enig bedrag als gevolg van de vernietiging.
2.8
De grieven treffen geen doel.
De slotsom
2.9
Het hof zal de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen en [appellant] , als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, aan de zijde van Dexia te begroten op het geheven griffierecht en op het salaris voor haar advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten naar tarief II).
3.De beslissing
Het hof,
rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2017 en van 3 juli 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Dexia begroot op € 726, - aan verschotten en op € 2.148 aan salaris voor de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, J.H. Kuiper en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2020.